In de nacht van 6 op 7 Maart 1775 overleed Baster (Aant. 19). Hij werd begraven in de Grote Kerk van Zierikzee, op het hoge koor, aan de zuidzijde. Aan het eind van zijn leven was Job Baster, die als kind zulke behoeftige omstandigheden had gekend, langzamerhand een vermogend man geworden. Hiertoe droegen verschillende omstandigheden bij (1) de erfenis van zijn oom Rochus Baster (f 1718) waardoor Job „gedwongen" was geneeskunde te gaan studeren (Aant. 1), (2) Baster's eigen grote praktijk te Zierikzee, en (3) de erfenis van vader Willem Vink aan zijn dochter Jacoba Baster- Vink in 1763. Na de dood van Job Baster heeft de weduwe in snel tempo alle roerende en onroerende bezittingen van de hand gedaan. Zo gingen in de zomer van 1775 diverse naturalia naar de Hollandsche Maatschappij te Haarlem, in September d.a.v. het schelpenbuffet naar Vlissingen, en werd het huis te Zierikzee verkocht, terwijl in Maart 1776 Baster's boeken en instrumenten bij S. en J. Luchtmans te Leiden geveild werden. Jacoba Vink verliet Zierikzee in Juli 1775 en hertrouwde te Utrecht op 6 Oct. 1777 met Isaac Falck. Zij overleed op 29 Juli 1794 1). SLOTBESCHOUWINGEN Baster moet wel een uiterst werkzaam man geweest zijn. Naast zijn prak tijk vond hij immers tijd voor een uitgebreide correspondentie, voor het be studeren van boeken en tijdschriften, voor het schrijven van wetenschappe lijke verhandelingen, voor experimenten en andere werkzaamheden in zijn tuin, voor het samenstellen van schelpenmozaieken en grotwerken. Niettegenstaande Baster in zijn brieven en publicaties de indruk maakt van een rustig, evenwichtig mens, kwamen er toch blijkbaar af en toe in zijn leven momenten voor van een zekere bewustzijnstoring, welke aan een soort schemertoestand doet denken. Zo bevinden zich in de notariële archieven in het Rijksarchief te Middelburg een tweetal acten (14 Oct. en 19 Oct. 1738) waaruit blijkt, dat Baster tijdens een bezoek van Johan Melchior Smith, notaris en procureur te Zierikzee, zijn bezoeker na een woordenwisseling met een bijltje of hamertje op het hoofd geslagen had. Smith was in staat snel naar huis te lopen, maar Baster was flauw gevallen en slechts met moeite weer bij te brengen (De Vos, 1931, p. 215) (Aant. 20). In 1751 diende er een zaak voor de notaris, waarin gezinspeeld wordt op het „oneerlijk toespreken" van het dienstmeisje van burgemeester Rutschert de Jonge door Baster (De Vos, 1931, p. 215) (Aant. 21). In dit laatste 1) Ondanks vele informaties is het ons niet gelukt een portret van Baster op te sporen. 50

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1967 | | pagina 50