moejelijker viel als gedagt hadde, want het Linnaeaanse Latijn verscheelt haast zoo veel van het Ciceroniaanse als het Arabisch" en verderop „Dog geeve aan UEerwde doorzichtig oordeel of het quaad zoude weesen, dat het origineel Latijn over de Duijtse nederlandse] vertaaling gedrukt wierd, want schoon ik verscheijde Latijnse woorden als Faux (het singulare van Fauces, weete niet of Cicero dit singulare wel kende) onderschrapt heb, zoo zal iemand die de Latijnse spreekwijsen gewoon is, het Duijts neder- lands] moejelijk te verstaan voor koomen, dog gemakkelijk als hij het Latijn daar bij heeft". In een brief van 15 Maart 1774 schrijft Baster aan Te Water: „Twee avonden heb ik bezig geweest met d'observaten van DH Dinkier te vertalen, dog misschien wel vier, met zijn E. schrift te leeren leezen, dat wat ondui delijk is. Verzoeke daarom mijne vertaling met het origineel eens nog ge confronteerd worden, om te zien of ik van alles de regte zin wel begrepen heb". Deze bijdrage verscheen in 1776 J. S. G. Dinckler, Genees- en heelkundige waarnemingen, in Verh. Zeeuwsch Gen. deel 5, p. 255-280. In deze tekst wordt de vertaler niet genoemd, doch op p. LXX van dit deel, in de Lijst van Verhandelingen, wordt vermeld vertaald door J. Baster. 6. In Verh. Holl. Mij Wet. deel 12, 1770, p. 184 (Baster, 1770a) beeldde Baster een boktor af „Fig. 11. Een dito een Bokje met zeer lange sprie ten], uit de verzameling van mijn Broeder Alphonsus Baster". 7. Bierens de Haan, 1941, blz. 9 „Toen in den aanvang van 1759 de bekende Zierikzeesche geneesheer Job Baster weer enkele „zeeinsecten" aan de Maatschappij geschonken had. en daarbij aangeboden had om „als zulks de Sociëteit aangenaam mogt zijn, met de collectie daarvan ten haaren dienste voort te gaan", werd op 17 April 1759 een extraordinaire vergade ring gehouden, waarin „na deliberatie beslooten (werd), gemelden Heer voor zijne tot hiertoe in deezen genomene moeite te bedanken, en te ver zoeken om daarmee voort te varen". „Baster heeft, althans de eerste jaren daarna, niet stil gezeten, en verschillende malen wordt zijn naam onder de schenkers van naturalia vermeld". Zie ook Bierens de Haan, 1952, p. 247. Na Baster's overlijden werd door de Pensionaris der Stad Zierikzee, A. de Ruever, per brief van 8 April 1775 aan de Hollandsche Maatschappij kennis gegeven van het legaat aan deze Maatschappij„De Heer Job Baster bij deszelfs Testamentaire Dispositie aan de Maatschappij der Wetenschappen tot Haarlem gelegateerd hebbende zekere drie Schilderijtjes of liever hangende kasjes met vreemde vogelen, capellen en andere fraeije insecten seer cierlijk geschikt, waarvan éen met grotwerk, benevens nog een seer groote glase klok met deszelfs voet en gesneede Deksel en in deselve Twaalf 55

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1967 | | pagina 55