spreid voorkomen, en eerst tot ontwikkeling overgaan „zoo dra zij eenig
lichaam ontmoeten, dat haar vasthoudt, koestert, en tot op den tijd van haar
geboorte doet groeijen".
Beide speculaties, die reeds vele eeuwen bestonden, hebben ook in de
18de eeuw verdedigers gehad. De eerste opvatting was de theorie der prae-
formatie, dus de aanwezigheid van alle komende generaties in het eerst
geschapen individu. Het was de „emboïtement des germes" (Baster spreekt
van „Neurenberger doosjes", het een in het ander opgesloten) waarvan
Ch. Bonnet (1720-1793) de grote pleitbezorger was (Van Seters, 1962).
De andere opvatting, die der epigenese, betoogde, dat lichamen groeien van
eenvoudig naar meer samengesteld door het opnemen van voedingsstoffen
van buiten.
Baster twijfelde ernstig aan de praeformatieleer, en eindigt„En ik
geloove, dat de Oneindige Almacht zich, ten tijde der schepping, niet aan
een eindig getal van voortbrengsels bepaald heeft, en dat de voor alles en
altijd zorgende Voorzienigheid bij geen eenvoudige omzwachteling berust,
maar altoos werkzaam zijnde, aan een georganiseerd lichaam de kracht geeft,
om nieuwe vruchtbeginsels en dus ook zijns gelijk voorttebrengen".
Aansluitend aan deze natuurphilosophische beschouwingen willen wij er
nog op wijzen, dat nergens in Baster's brieven of gedrukte publicaties aan
wijzingen zijn, dat hij nog geloofde aan generatio spontanea, d.i. het ont
staan van organismen uit levenloze stoffen: modder, rottende stoffen, zee-
slib, e.d. Hoewel ook in Baster's tijd deze theorie nog aanhangers had, was
zij toch reeds door Leeuwenhoek (1632-1723), Swammerdam (1637-1680),
Redi (1626-1697) en Spallanzani (1729-1799) verworpen. Als wetenschaps
mens besefte Baster de onhoudbaarheid van generatio spontanea, en als
gelovig christen kon hij haar evenmin aanvaarden daar immers alle leven
geschapen was door God. Baster behoorde tot de Nederlands Hervormde
Kerk. In zijn publicaties, meestal aan het einde van een verhandeling, ge
tuigde hij meermalen van zijn bewondering voor de werken van de Schepper,
en diens goedheid, wijsheid en voorzienigheid.
In die meteorologische dagregisters staan bij verscheidene data ook diverse
phaenologische waarnemingen, b.v. over de aankomst van de eerste zwa
luwen, het vliegen van de eerste vleermuizen, hoe de bloesem van de
perebomen schade leed door zware storm of hagel, dat er in 1772 veel
„strandvis" (schol, tong, tarbot, schelvis) is gevangen, e.d. Op 1 Nov. 1755
tekende hij aan, dat te Zierikzee om 11 uur een lichte aardschok was waar
genomen. Het was een uitloper van de aardbeving die Lissabon volkomen
verwoestte (Deze laatste waarneming is niet in druk verschenen, maar komt
59