voor in een manuscript, dat eigendom is van het Zeeuwsch Genootschap). Het zou de moeite waard zijn deze waarnemingen modern te bewerken, en evt. te vergelijken met oudere en nieuwere. 14. Het keren van een regenbak, welput, vijver, gracht, e.d. is het verschijnsel waarbij in de zomer bij zeer warm weer de gassen, ontstaan op de bodem van dergelijke wateren door bacterièle ontbinding van organische stoffen, plotseling naar de oppervlakte stijgen, waar het zwavelwaterstofgas een vergiftiging van de vissen, insecten e.a. waterdieren in de hogere water- lagen ten gevolge heeft, terwijl zich bovendien een zeer onaangename geur ontwikkelt. Door het blootstellen aan de zuurstof van de lucht wordt de zwavelwaterstof geoxydeerd, en treden weer normale verhoudingen in. In Zeeland kent men de uitdrukkingDe regenbak ei s'n gat om'egooid (Zeeuws Woordenboek, p. 255). 15. Brief van 7 April 1765 aan P. de Wind In 't laatst van Junij, terwijl ik een reijsje in Holland deede, zoo is het vijfde stukje mijner Opuscula sub- seciva uijtgekomen... Inmiddels hebbe d'eer van UWEdl het sesde en laatste stukje, als een teijken van mijn byzondere hoog achting en opregte Vriendschap te offereren". 16. De jaartallen en opdrachten der 6 stukjes volgen hier: Ie stukje (1759) aan Pieter van Musschenbroek (1692-1761) 2e stukje (1760) aan Willem Vink (1680-1763) 3e stukje (1761) aan Laurentius Theodorus Gronovius (1730-1777) 4e stukje (1762) aan Philip Miller (1691-1771) 5e stukje (1765) aan Johannes Burmannus (1706-1779) 6e stukje (1765) aan Carolus Linnaeus (1707-1778) 17. Jan Rhodius (17..-1780), de tekenaar en schilder van de platen voor verscheidene publicaties van Baster (1758a, 1758b, 1758c, 1759-1765, 1762c) was huisschilder te Zierikzee. Hij werd op 14 Januari 1780 in de St Lievens Monsterkerk begraven. Hij was op 11 Aug. 1745 getrouwd met Tanna Verbeek, die op 4 Mei 1780 ook in deze kerk begraven werd. In Baster's testament wordt Rhodius aangeduid als Schilders-Baas, en erft „het door de Heer Christiaan Sep geschilderde Goudvisje hangende in een verguld lijstje op zijn Heer Testateurs Boekenkamer". In een brief van 4 Aug. 1762 aan de Hollandsche Maatschappij te Haarlem vraagt Baster of de Directeuren er mee kunnen instemmen, dat de platen voor zijn artikel over de goudvissen gekleurd worden „Ik hebbe uijt mijn zeiven met de schilder, die deeze visjes geteijkent heeft, daar reets over gesproken. En als UWEdl dit te doen aan hem gedurende de winter maanden, 60

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1967 | | pagina 66