gekomen, maar thans (oktober 1968) niet meer in het Zeeuws Museum aanwezig. Het Natuurkundig Gezelschap bestaat nog steeds en organiseert elk jaar enige avonden waarop we tenschappelijke voordrachten worden gehouden. Wetenschappelijk onderzoek Onder de activiteiten van Leendert Bornme neemt de bestudering van natuurkundige en biologische on derwerpen een voorname plaats in. Zijn natuurhisto rische waarnemingen verrichtte hij in hoofdzaak op zijn buitenplaats Burgvliet, aan de binnenduinrand te Oostkapelle, en aan het strand in de nabijheid daarvan Hij kocht Burgvliet in 1768 en had het tot zijn dood in eigendom (Kesteloo, 1909, p. 105 en ld. 1936, p. 93). Behalve Burgvliet deelde hij ook voor de helft in het bezit van de hofstede Cra nesteyn te Oostkapelle (Kesteloo, 1909, p. 125 er ld. 1936, p. 109). Burgvliet was gelegen nabij de herberg Het Houten Kraantje (kaart Hattinga, 1750; Kesteloo, 1909, p. 130 en ld. 1936, p. 115; K., 1759, p. 20). In de vijvers van Burgvliet viste hij naar allerlei zoetwaterdieren en aan het strand verzamelde hij zeedieren. Hij had dan gewoonlijk een wandelstok bij zich en voorzag zich van een fles om de verzamelde dieren mee naar huis te nemen. Hij inspecteerde dan de aangespoelde wieren en hydroidpoliepen, of kreeg af en toe van de vissers bijvangsten uit hun netten Zijn dagboekaantekeningen van 13 Mei 1769 van gen aan met de mededeling: „Deze dag aan het Zeestrand op de middag gevischt wordende door sleepnet van twee paarden voortgetrokken, begaf mij derwaerds, en verzamelde de opgehaeld wordende zeewieren, die egter niet veel in aantal waaren, en plaatste dezelve in een glas met schoon zeewater". Thuis kweekte hij zijn objecten, soms enkele da gen, soms vele maanden achtereen in flessen met zeewater, en bestudeerde ze met een microscoop naar ontwerp van Adams (Rooseboom, 1956, p. 34-35 en 43). Hiervoor had hij geconstrueerd „een houten voet met een vorksgewijs stoelde of gaffelde dat hooger en laager kan geschoven worden, om het microscoop horizontaal tegen de glazen vies te kon- nen aanleggen, en dus naauwkeurig te zien, wat daar in geschiedde, zonder dat 'er eenige noodzaak was om het voorwerp daar uit te nemen of te roeren" (Bornme, 1771, p. 281). Zijn eerste publicatie (Bornme, 1769) behandelt „het gekuifde zeeslakje" ldulia coronata, alsmede de eiersnoeren van dit dier. Verder nog een kort be richt over poliepen, welke echter in het volgende ge schrift uitvoeriger ter sprake komen. Die tweede publicatie (Bornme, 1771) is geheel gewijd aan de zeepoliepen. In het handschriften archief van het Zeeuwsch Genootschap bevindt zich de brief van 7 Juli 1770, no. 590, waarin Bomme zijn manuscript aanbiedt voor de Verhandelingen. De secretaris van het Genootschap heeft daarop enige wijzigingen voorgesteld. Bomme kan het met de meeste wel eens zijn (brief 4 Aug. 1770, no. 457), maar maakte toch een lijst met „Remarques". Uit het gedrukte artikel blijkt, dat de meeste hiervan door de redactie der Verhandelingen zijn overgeno men. Alleen is Bomme's oorspronkelijke titel „Van de Zee-Insecten en byzonder der Polypen" gewijzigd in: „Waarnemingen omtrent de gesteldheid en groeijing der Zee-Poliepen". Het stuk handelt in hoofdzaak over athecate po liepen van het geslacht Tubularia, n.l. T. larynx, de Gewone of enkele incarnaatpoliep en T. indivisa, de Grote of dubbele incarnaatpoliep „welke laasten voorzien zijn met vele bes-gelijkende lichamen (de gonophoren), die als een krans het peervormig li chaam omringen" (p. 287). Van de laatste soort gaf hij zeer goede figuren van levende exemplaren. De grote poliepen vond hij alleen in het voorjaar, voor al in April, en ook in September, de gewone gedu rende het gehele jaar, behalve in de koudste win termaanden (p. 287) (Vervoort, 1946, p. 99 en 103). Evenals Baster (1759-1765, deel 1, p. 32 en 35, Van Benthem Jutting Van Hoorn, 1967, p. 44} beschouwde Bomme de „steel" (hydrocaulus) van deze dieren als van plantaardige oorsprong, waarop het „kopje" (hydranth) als een diertje was vast gehecht. Bomme's derde publicatie (1773) is in drie stuk jes verdeeld (1) Zeeslakjes, (2) De Zee-Raderdier tjes, en (3) De Eyertros, en eerst uitgekomen Zee katje. Behalve enige aanvullende opmerkingen (vgl. Bomme, 1769) over de copulatie van ldulia coronata beschrijft hij het „Hartshoorn-gelijk getakte Zee slakje" (Dendronotus frondosus)het „Gevederde of zacht-gedoornde Zeeslakje" (Trinchesia auran- tia), het „Geknodste Zee-slakje met vier hoornen" (T'ergipes despectus) en de „Zee-slak, die ik noem het Eegeltje met eene ster op de stuit" (Acanthodoris pilosa) (Engel, 1936). Van alle genoemde soorten 25

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1969 | | pagina 23