NOTEN
I Volgens Schoute (1923, p. 6) was de vader han
delsman. Zijn naam komt althans voor in de
lijst van Hooftparticipanten van de Commercie
Compagnie (Regulement, 1721) en op een ovaal
zilveren schild van het Cruydeniers en Apothe
kers gilde van 1725, waarop, samen met andere
bestuursleden van het gilde, zijn wapen voor
komt met de inscriptie: Jan Bomme, beleeder
(Catalogus, 1910, p. 69).
2) De zoon was maatschappelijk geen succes. Aan
vankelijk nog tot lid van de Municipaliteit ge
kozen en als zodanig in functie van 28 Mei 1795
tot 28 Februari 1796 (Kesteloo, 1902, p. 70, no.
14) was hij in Maart 1796 „insolvent en fuga-
tief" en „Wort van wegens den Bailluw van Mid
delburg R(atione) O(fficii), Mr Johan Christi-
aan Clement, gedagvaard om op den 15 Dec.
1796 te compareeren, in persoon binnen Balie,
over het Crimen Falsi, door den selven gecom
mitteerd, in zijn gewese qualiteijt van Boekhou
der en Cassier van Commissarissen der West In
dische Handel ten depart. Zeeland, mitsgaders
over het gemaakte Frauduleus Bankroet" (Ge-
slagtregister Bomme).
De vader heeft deze debacle niet meer beleefd,
want hij overleed op 20 Maart 1788.
3) Over de import van goudvissen in Nederland
door Job Baster, zie Van Benthem Jutting
Van Hoorn, 1967, p. 47.
4) Over J. W. Gericke, zie De Man (1905 en 1914}
en Nagtglas 1889, p. 258).
5) Toch heeft hij ook tekeningen laten maken (door
wie?), want in 1778 (Bomme, 1778a, p. 395)
deelt hij mede, dat hij van Barnea Candida „een
teekeninge naar het Leven heeft laten maken in
Natuurlijke grootte" en op p. 381 een Nereis
„Zoo naauwkeurig als 't mogelijk was, heb laten
afbeelden".
6) In de handschriften-verzameling van het Zeeuwsch
Genootschap bevindt zich een door Bomme ge
schreven bericht (no. 4162) over de „Medaillie",
welke hij van het Natuurkundig Gezelschap ont
ving. Klaarblijkelijk heeft mej. De Man een
groot deel van haar tekst aan dit bericht ont
leend.
7) Dikwijls in gezelschap van Martinus Slabber, zo
als blijkt uit dagboekaantekeningen (Bundel
Leendert Bomme): 12 April 1769 „samen met de
Heer Slabber" vond hij Incarnaat-polypen, en
onder het hoofdstuk kelk-poliep: „te saam met
de heer Slabber heb ik ook gezien", en bij de
swemmende poliep: „19 April 1769 met de Heer
Slabber des avonds gevist zijnde heel zagt aan
genaam weder...". Zijnerzijds vermeldt Slabber
ook deze uitstapjes naar Burgvliet (Slabber,
1769-1778, p. 92) en noemt Bomme: „mijn by-
zondere vriend". Het elfde stukje van Slabber's
boek is aan L. Bomme opgedragen.
8) Een gekleurde, originele tekening is aanwezig in
de Bundel Leendert Bomme in het Rijksmuseum
van Natuurlijke Historie te Leiden. Deze teke
ning wordt genoemd in een brief van Bomme van
24 Febr. 1777 aan J. Tjeenk (secretaris van het
Zeeuwsch Genootschap) waarin Bomme zijn ma
nuscript voor de Verhandelingen inzendt: „Ik
heb voor de ses stuks diverse Teikeningen en een
gekleurde een Nota van schikking, en een schets
voor het geheel gevoegt, om het in eene Plaat
op het gevoeglijkst te konnen brengen, echter
met onderwerping aan beter oordeel van de Heer
Ploos van Amstel of andre Heeren van de di
rectie. De gekleurde Teikening versoek ik terug
na gebruik van gemaakt te zijn, er is een Copi
van in 't Swart". Deze tekening is weergegeven
in Fig. 1 van mijn publicatie.
PUBLICATIES DOOR L. BOMME
GESCHREVEN
1769 Bericht wegens een zonderling zee-insect, ge
vonden aan eenige zeewieren, gevischt op het
strand van het eiland Walcheren. - Verh.
Zeeuwsch Gen. Wet. vol. 1, p. 394-402, pi.
III.
1771 Waarnemingen omtrent de gesteldheid en
groeijing der zee-polypen. - Verh. Zeeuwsch
Gen. Wet. vol. 2, p. 277-302, 1 pl.
1773 Bericht aangaande verscheiden zonderlinge
zee-insecten, gevonden aan de zeewieren, op
het strand van 't eiland Walcheren. - Verh.
Zeeuwsch Gen. Wet. vol. 3, p. 283-318, 1 pl.
1778a Verder bericht aangaande verscheidene zee
insecten, zo in de wateren van Zeeland, als
aan de stranden van het eiland Walcheren
zich bevindende. - Verh. Zeeuwsch Gen. Wet.
vol. 6, p. 357-400, 1 pl.
1778b Redenvoering ter inwijing van het Teeken-
Collegie. - Middelburg, J. van de Sande,
Jacobus zoon, 55 pp.
33