gorie van de stedelijke openbare gebouwen is, met de vorige vergeleken, er betrekkelijk goed afgeko men. Bij dit alles is nog niet gesproken over de zout keten, de meestoven (26), de molens en de boerde rijen. De categorie van de molens werd vooral ge troffen door het verlies van alle industriemolens, zoals de snuif-, pel-, branderij-, olie-, houtzaag-, grut- en buskruitmolens, die Middelburg in 1811 nog bezat. Nog belangrijker is, dat, behalve voor wat Middelburg betreft, de woonhuizen buiten beschou wing bleven. Aan de verdwijning van gebouwen van deze categorie werd vroeger niet of nauwelijks aan dacht geschonken, zodat het onmogelijk is ze in enig statistisch overzicht te betrekken. Dit neemt niet weg, dat, ook ongeregistreerd, het verlies van vele van deze objecten van eenvoudige pretentieloze bouwkunst ons zwaar moet wegen. Zij hebben im mers met elkaar voor het oude, homogene bebou wingsmilieu evenveel betekenis gehad als de enkele grote gebouwen. Het is kenmerkend voor de oude tijd, dat onze voorouders niet alleen een, relatief gesproken, groot aantal bijzondere monumenten bezaten, maar ook een in ieder opzicht stedebouwkundig en bouwkundig zeer verzorgde omgeving. Er werd in de 17 de en in de 18de eeuw veel geld uitgegeven aan het ver nieuwen van de gevels en het mooi maken van de straat. Het is met name de oude harmonische wissel werking tussen een gelijkmatig, goed verzorgd stads beeld en de belangrijke gebouwen daarin als domi nanten die, waar zij nog bestaat, een grote aantrek kingskracht op ons uitoefent als voorbeeld van een gaaf cultuurbeeld. Wanneer wij naast de aanzienlijke vermindering van het aantal belangrijke monumenten ook nog in rekening brengen de grote vermeerdering van de bevolking en de rol die in onze tijd de auto speelt, kan men zich bij benadering een idee vormen, hoe diep ingrijpend het karakter van het milieu waarin wij verkeren natuur en gebouwde omgeving beide en in onderlinge samenhang gewijzigd is ten op zichte van de dagelijkse omgeving van onze voor ouders tweehonderd jaar geleden. Wat de laatste twee eeuwen aan bouwkunst hebben opgeleverd Natuurlijk heeft de periode van twee eeuwen, die wij in het vizier hebben genomen, ook winstpunten opgeleverd; het zou onbillijk zijn deze niet in reke ning te brengen, ook al staan zij niet in verhouding, noch wat het aantal, noch wat de kwaliteit betreft, tot de geleden verliezen. In 1769, het jaar, dat wij als beginpunt namen voor ons overzicht, bloeide de 18de eeuwse bouw kunst nog volop. De Middelburgse stadsbouwmeester J. de Munck, de medewerker van de Antwerpse architect J. P. van Baurscheit de Jonge, is in 1768 overleden. In 1769 ving de bouw aan van het prach tige Huis Van de Perre aan het Hofplein, dat later Arrondissementsrechtbank werd. Coenraad Kayser, een alleszins capabel architect, die prachtige werken afleverde in de Lodewijk XVI stijl, moest zijn car rière als landsfabriek (1776-1791) toen nog begin nen. Daarna is het echter voor lange tijd afgelopen. Zoals overal in ons land, heeft de Franse tijd enorm huisgehouden onder de vermogens. Inkomsten uit bepaalde bronnen, zoals b.v. effecten en handel, ver vielen of werden tot een minimum gereduceerd; op het terrein van de bouwkunst is de terugslag hiervan duidelijk te merken. Er zijn tussen 1790 en 1840 in de steden een aan tal herenhuizen gebouwd, maar deze zijn van bedui dend minder gehalte dan in de voorgaande periode. Wij kunnen dit b.v. waarnemen aan het 1790 geda teerde huis tegenover het stadhuis in Tholen, aan het huis uit 1823 te Zierikzee, waarin thans het kantongerecht is gevestigd, en aan het pand in de Noordstraat te Middelburg uit hetzelfde jaar, dat het Rijk in gebruik heeft voor de dienst der belas tingen. Er valt voor deze periode gelukkig toch één gebouw van werkelijke architectonische betekenis le signaleren, n.l. het huis aan de Dam te Middelburg, omstreeks 1820-1830 gebouwd voor Paspoort van Grijpskerke. Ook op het gebied van overheidsgebouwen heeft de eerste helft van de 19de eeuw weinig opgeleverd. Vlissingen kan wijzen op het Arsenaal van 1829 en de Oranjekazerne van 1850. Als specifiek technisch element valt te vermelden de kustlicht-installatie in 1817 door de Londense firma Robinson aangebracht op de 15de eeuwse v.m. kerktoren van Westkapelle (27). Haamstede kreeg in 1839 een kustlichttoren en Brouwershaven heeft het Loodsgebouw van 1848 (architect L. Valk), gesticht op de funderingen van een onuitgevoerd gebleven „Logement en Badhuis Catsburg", 1844 ontworpen, dat groots van opzet was en van een toren zou worden voorzien, van waar af men de schepen zou kunnen zien binnen komen die 52

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1969 | | pagina 50