bieden. Daarbij komt nog dat de aanvankelijke te kortposities die voor een aantal produkten in de E.E.G. voorkwamen vrijwel alle in een sneltrein tempo door de inspanning in alle partnerlanden zijn of worden weggewerkt. De acute nood van de E.E.G. is dan ook een overschottenvraagstuk met de daar aan verbonden konsekwenties, een overschotten- vraagstuk dat te vaak tevens mondiale aspekten vertoont, zoals b.v. bij tarwe en boter. Als voedsel hulp voor de ontwikkelingslanden kan aan dit vraag stuk slechts een tijdelijk overbruggend karakter wor den toegekend. Of op nog langere termijn strukturele produktiewijzigingen tussen de gematigde en de tro pische gebieden tot stand zullen dienen te komen, hangt zo nauw samen met het toekomstig verloop van de wereldbevolking en eveneens met het ver loop der politiek-ekonomische inspanningen, dat ik daarvoor thans geen oordeel vermag te geven. Elke ondernemer zoekt een eigen weg teneinde aan het dalen van zijn inkomen te ontkomen. Zijn kosten van levensonderhoud, studiekosten van kinderen, as- surantiekosten stijgen immers ook, terwijl t.o.v. vele andere bevolkingskategorieën, in 't bijzonder de loon- en salaristrekkenden, zijn positie relatief achteruit gaat. Men kan de kwade kansen proberen te ontgaan door zelf harder en langer te werken of door een intensiever bouwplan te bezigen (waarbij men weer in de overschottenval dreigt te lopen) of omgekeerd door via een extensiever bouwplan loon en andere kosten te ontlopen. Verdere uitwijkmogelijkheden liggen op 't gebied van samenwerking en schaal vergroting. Daarmee zijn wij aangeland bij één van de mtest kenmerkende ideeën van de vroegere Mi nister van Landbouw, Mansholt, die op meerdere plaatsen de noodzaak van schaalvergroting beklem toond heeft. De grotere eenheden waarvoor hij pleit liegen er niet om. Voor de akkerbouw vraagt hij een heden van 80-120 ha, met daarnaast uitlopers van 500-1000 ha. Voor de veehouderij spreekt de heer Mansholt over bedrijven van 60-80 melkkoeien. Ook wanneer Brussel op dit punt 100% gelijk zou hebben (doch men schakelt daar eerder terug!), dan is morgen Zeeland nog niet met deze grote een heden overdekt. De financiering van dergelijke op zetten is geenszins reeds opgelost en vormt waar schijnlijk het grootste knelpunt voor de toekomst. Maar dat een aantal van de grotere bedrijven in Zeeland naar een dergelijke schaalvergroting zal streven, acht ik zeer waarschijnlijk. Daarbij zal de vindingrijkheid van de ondernemers diverse wegen inslaan en nasporen. Op het gebied van de finan ciering zijn er op nationaal niveau plannen ontwik keld voor een Grondbank, die vooralsnog moeilijk van de grond lijkt te kunnen komen. Op het gebied van de samenwerking is er veel gaande en zullen er naar mijn stellige overtuiging al experimenterende en doende goede vormen gevonden worden. Via samen werking zullen nog het best de financiële bottlenecks overwonnen kunnen worden. Momenteel is de situa tie zo, dat naar schatting van het Rijkslandbouw- konsulentschap, voor ongeveer 5% sprake is van sa menwerking in de vorm van een kombinatie, terwijl slechts in een enkel geval deze is uitgebouwd tot vrijwel een fusie. Een nieuwe juridische vorm die aan de behoeften van deze strukturele wijzigingen in de agrarische sektor tegemoet zou komen en die als een sleutel op dit samenwerkingsslot zou passen, ware zeer wenselijk. Ik verwacht daarmee niet dat Zeeland een „steppe" van grote agrarische eenheden zal worden. Ik zie het meer als een optimale mengeling van gevarieerde uiteenlopende bedrijfstypen. Tussen de grote bedrij ven verwacht ik allerlei gespecialiseerde kleinere bedrijven, die zich zoals ook nu reeds het geval is, doch dan in toenemende mate zullen toeleggen op de produktie van kasgroenten en vruchten, volle- gronds-industriegroenten, champignons, pluimvee, varkens, mestvee, bollen, bloemen op den duur en gaat U voort. Ook bepaalde kombinaties zijn in dit opzicht denkbaar. Misschien heeft 40% van de Zeeuwse agrariërs thans enigerlei vorm van samen werking, doch deze zijn zeer gevarieerd en vaak nog zeer incidenteel. Op het gebied van de aardappel teelt zou men nog het verst gevorderd zijn. In ieder geval verwacht ik, gezien de zware investeringen voor steeds grotere en ingewikkelder landbouwwerk tuigen, een belangrijke bijdrage van de loonwerk- sektor. Een sterk persoonlijke mening is dat wij op het gebied van gezamenlijke gebouwenexploitatie achterlopen. Traditioneel zijn wij bovendien in Zee land geneigd te duur en daarmee ingesteld op een veel te lange termijn te bouwen. Ik heb al eerder gepleit voor een flexibele eenvoudige bouw, even tueel via een huurkoopsysteem van b.v. 25 jaren. Onzeker ben ik over de toekomst van de fruitteelt. Een aantal bedrijven zal zoals ook thans reeds voorkomt gekombineerde arbeid zoeken door zich in de rekreatiesektor te begeven. Ook hierbij bleek dat klein beginnen vaak spoedig leidt tot niet te 91

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1969 | | pagina 89