mische gemeenschappen die onderling handel en in
dustrie bedrijven op basis van arbeidsverdeling.
Voorbeelden zijn het Hanzegebied, de Zuiderzee
steden, het Scheldegebied - eerst onder leiding van
Brugge, later van Antwerpen de Zuid-Duitse ste-
dengroep en de Italiaanse republieken.
Uit de individuele provinciale huishoudingen, voor
al van Holland en Zeeland, ontstaat, naar Guic-
ciardini in 1565 opmerkt, een geïntegreerde Neder
landse economische structuur met een potentieel dat
dat van Engeland, Duitsland, Frankrijk of "Spanje
overtreft: de grootste kapitaalmarkt en handelsvloot
en een ondernemende koopmansstand. De opstand
van 1568 heeft deze grote perspectieven verstoord.
De grens tussen Noord en Zuid, zo stelt Hapke,
was economisch een zeer ongunstige. De zeventien
provinciën, het Zuiden industriëel-kapitalistisch, het
Noorden commercieel, zouden gezamenlijk tot veel
grotere bloei zijn gekomen.
Hoe sterk sedertdien het economisch vliegwiel van
de Indische Compagnieën ook was, Noord en Zuid
ontwikkelden zich met de ruggen naar elkaar toe,
in functie van hun eigen hoofdcentra van activiteit.
Van 1800 tot 1950 bereikten de grensgebieden dan
ook een dieptepunt, als het ware aan weerszijden
van een economische „waterscheiding". Ver van de
nationale concentratiegebieden liep de economische
activiteit in de Vlaanderens en in Zeeland sterk ach
teruit. Bovendien rustte op elke wezenlijke structuur
verbetering een volkenrechtelijke hypotheek. Benelux
heeft hierin nog geen totale wijziging gebracht.
Wij zijn hiermee gekomen aan heden en toekomst
en moeten ons nu de vraag stellen of deze belang
wekkende historie ook maar enige bewijskracht heeft?
Natuurlijk niet! Er zijn vele economische landschap
pen die hun bloei voorgoed hebben zien vergaan.
Het Nabije Oosten bijvoorbeeld, of de jaarmarkten
van Champagne. Hoogstens zijn zij in een verge
lijkbare functie herboren, zoals het zich snel ont
wikkelende Zuid-Duitsland.
Toch is er rond de Scheldedelta een constante
gebleven, waarvan vooral Rotterdam en Antwerpen
de dragers zijn. De Lage Landen zijn klein van
schaal gebleven, maar hebben het uitzicht op de zee
behouden. In de internationale arbeidsverdeling heb
ben zij hun maritieme functie weten te handhaven,
omdat zij daarin relatieve vestigingsvoordelen heb
ben tegenover andere economische landschappen.
Nemen wij het Ruhrgebied als vergelijking, dan zien
wij met de structurele trek naar de kust dit contpa-
ratieve voordeel zich verder accentueren. Er ontstaat
dan ook een ruimtelijk tekort aan de kust, dat mede
door het Deltaplan kan worden opgevuld. De terri
toriale gemeenschap van Rijn- en Scheldemond zal
daarmee tot een entiteit vergroeien. Drie- en een
halve eeuw heeft de Scheldedelta economisch ge
sproken in verval verkeerd, anderhalve eeuw heeft
zij zich ter slape gelegd. Tien jaar geleden is zij
wederom ontdekt. Het zou ook zonder historische
beschouwingen zijn gebeurd.
Toch is het goed de historische achtergrond te
kennen. Het beteugelt, alleen al door de instelling
die het geeft, al te grote economische bezetenheid.
Het verschaft enige wijsheid ten aanzien van vraag
stukken als dat van het grensgebied. Het leert ook
dat er iets oer-Hollands of iets oer-Zeeuws aan de
hand is. Dan, het alternatief zo wij vrij waren het
te kiezen is de voortzetting van de structurele
achteruitgang die Zeeland zou ontvolken. Van ver
springende vooruitgang te spreken zou een tautologie
zijn, nochtans geeft dit begrip aan wat er gebeurt,
al zullen velen bij „vooruitgang" een vraagteken
zetten. De schrijvers doen dit trouwens ook.
Wij zijn gelukkig dat dit economisch proces zich
afspeelt binnen de bestuurlijke organisatie van de
provincie Zeeland, die dit patrimonium meer is toe
vertrouwd dan een nieuwe functionele organisatie,
gebaseerd op louter economische desiderata. Het had,
over historie gesproken, meer voor de hand gelegen
een eeuw terug de Zeeuwse boedel in een andere
structuur in te passen. Ook op Goeree-Overflakkee
weet men hiervan mee te praten. In het Zeeuwse
verband trouwens kan ook de zeer hoogwaardige
landbouw beter tot zijn recht komen en daardoor
mede een planologische dam opwerpen tegen econo
mische obsessies.
Ook kan van Zeeland uit beter gewerkt worden
aan de homogeniteit van de grensgebieden. Hoe
verder naar de Randstad, hoe minder er belang
stelling voor dit vraagstuk is. Het wordt aangepakt,
maar het zijn „provincialen" die de actie ontplooien.
In Den Haag en Brussel is Benelux slechts een com
plex abstracties.
Is het ook mogelijk zich te onthouden, dat wil
zeggen zich negatief in te stellen ten opzichte van
de ontwikkeling die zich aftekent? Wij achten dit
uitgesloten.
95