rijk, Titia van der Tuuk en mevr. M. Wibaut-Berdenis van Berlekom. Een brief aan mevr. M.C. van der Veen-Baart bleef onbeantwoord; een gesprek met haar zou waarschijnlijk veel wat voor mij onbekend bleef of onzeker is hebben opgehelderd. Maar ik wilde niet aandringen. Bijlage A. DE WALCHERSCHE BOER Physiologie, in den trant van „den schoolmeester" De Walchersche boer, hoe men hem bekijkt, Toont, dat hij meer op zijn' vader dan op zijn moeder gelijkt: Dit is zo klaar, dat, wat hem mogt' worden verweten, Hij nog nooit voor een boerin werd uitgekreten. Zelfs als kind is zijn heele postuur Net als een groote boer in miniatuur. Dat hij niet tot slaaf is geboren Bewijst hij duidelijk en klaar Door het regtvaardig haar Af te doen hangen tot over zijne ooren. En toch, welk een vijand hij zij van een pruik, Is hij zoo gehecht aan voorvaderlijk gebruik, Dat bij rouw- of bij trouwplegtigheden, Het precies toegaat als in 't grijze verleden; Ook kan zijn kleedij nog getuigen Dat zijn' nek voor geen mode wil buigen. Als een boer jong is, dan vrijt hij zoo graag, Zoo als te bewijzen is bij koopdagen en feesten. Onder 't veilen van beesten, Of in de kerk, bij Dominé's gezaag, Laat hij over de maagdelijke scharen Zijn verliefde blikken steeds waren. Is zijne keuze gedaan en gezet, Dan vraagt hij belet Wanneer de ouders naar kerk zijn of te bed; Want deze mogen niet weten of gissen, Dat hij zich van hun dochter wil vergewissen. (Tusschen twee haakjes zij hier gezeid Dat uit die zonderlinge eigenaardigheid, Die aan menige moeder wis niet zou bekoren, Geene verdrietelijkheden worden geboren, Want als de boer in zijn' vreijenden staat, Ooit zekere grenzen te buiten gaat, Dan wordt, hoe soms er de steêling meê gekt, Door een wettige vlag toch de lading gedekt). Gaat hij er op los, dan is de gouwenaar zijn talisman; Want, hoewel hij zeer goed vuur maken kan, Vraagt hij: (schoon vragen niet hoort tot zijn gebreken), „Meisje! mag ik es effentjes mun puupjen ansteken?"

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1970 | | pagina 104