Aant. 3. Zowel Guisan (p. 678) als De Lint (blz. 183) noemt 27 de-
(bij noot 9) cember 1757 als datum, waarop Gallandat zijn zeereizen be
ëindigt, om in Parijs zijn medische studie voort te zetten.
Het staat echter vast, dat Gallandat zich op 6 mei 1758 op
St. Eustatius bevond een brief door hem op die datum ver
zonden van het W.l. eiland bereikt Laurens bijna 11A jaar la
ter (30 juli 1759); V.e.o. B.W. blz. 14. Trouwens, de begin-
en einddata van de briefwisseling tussen Laurens en Gallan
dat bewijzen, dat G's verblijf in Parijs één jaar duurde en niet,
zoals Guisan en met hem de Lint aanneemt ,,près de deux
ans". De door hem gevolgde colleges liepen van maart '59
-maart '60.
Aant. 4. Zowel zijn kermisvreugd als zijn naberouw zijn tekenend
(bij noot 22) ,,het heeft kermis bij ons geweest, maer weergaloozer markt
heeft er van zijn leven niet gestaen daer heeft te zien 43
geweest een Paerd dat konsten deed, de Hystorie van de
Schepping der waereld en dat was uyt yvoor gemaekt,
een kind met drie beenen maer te Middelburg is alles
weergaloos, daer is te zien de koning van Pruyssen en des-
selfs Broeder, de koninginne van hongarijen en haar Meyse
en de jongen en nog zoo veel drollige dribbels"; waarop er
twee-en eenhalf zijdje stichtelijkheid volgt, eindigend met,
„mogten een yder onzer, vooral in deze dertele kermis dae-
gen omsigtig, ja voorsigtig wandelen".
Aant. 5. De episode is in menig opzicht curieus „de bruiloft van mijn
(bij noot 23) neef, aldus begint Laurens, hebbe ik met veel genoegen en
groot playzier bijgewoont, en betuigen in geen tyden meer
vermaek gehad te hebben Maar kort na de feestelijk
heden is de stemming gekeerd; één de bruiloftsgasten, een
jong getrouwd vrouwtje is binnen enkele dagen gestorven
„een mensch in haer leven zeer goedaerdig, en mede gaen-
de heumeur, met welk ik zeer familjaer op de bruilofts ge
weest hebbe; ik kan dat schielyk, en onverwagte sterfgeval
niet uyt het hoofd verzetten, te meer als ik mij te binnen
breng, doe wij te Domburg waeren, en in de kerk gaende
met de heer Wiggert Stam om de Nehlenniaes te bezien zulks
verrigt hebbende, trad ik ter kansel op En trouwde die twee
vrinden (de nu overledene en haar man) daer zoo maer eens
om de klugt, wenschte wel zulk niet gedaen te hebben".
We trekken even de wenkbrauwen op En dat die zwaar-
kerkse Laurens? Maar 't is alles heel natuurlijk en menselijk,
zelfs de verzuchting. „Wij kennen wel geen Engelen in dit
leven zijn, nog zo leven als die zalig Troon geesten" als
ten slotte niet toch weer de bezweringsformule kwam
(p. 21) maer laeten wij, ik voor al, dog dien duurba
ren tyd uytkoopen, voor al dewijle den dag nader(t)
want al dat in de waereld is, is onze onsterflijke Ziel niet
waerd en wat dies meer zij.