leden. Zijn toestand verergerde in 1766 door hartklopping en duizeligheid,
later nog door vermindering van het gezichtsvermogen en in 1767 galziekte
en borstziekte. Op zekeren morgen in 1767 na zeer hevige pijn van het hoofd
naar de keel, ontsnapte uit het rechter neusgat een levende worm ,,van
83/e duim Rhijnlandsche maat (ruim 20 cm), omtrek in de midden als een
lange pijpsteel". In de middag van dien dag was alle pijn voorbij en was de
man voorgoed genezen. Hoewel sommigen veronderstelden dat de worm
uit de maag afkomstig was, meende Slabber dat het dier zich had opge
houden „in een der holligheden van het hoofd". 'Hij heeft de worm op liquor
bewaard. Het was waarschijnlijk een spoelworm, Ascaris lumbricoides L.
In 1769 beschreef Slabber een waarneming van een Oost-Indische zeeworm
(Slabber, 1769), een dier van 17 cm lengte. Het bezat voor aan de kop
twee rijen met elk 17 chitineuze, goudkleurige tandjes. Boven op de kop
twee ogen. Aan elke zijde van de kop bevonden zich twee kieuwen, een
voorste grote en een achterste kleinere. Het lichaam bestond uit 18 seg
menten, elk aan weerszijden voorzien van goudkleurige borstels. Het laatste
segment, door een kleine insnoering met het voorlaatste verbonden, vertoon
de een langwerpige opening. Een nadere aanduiding van de vindplaats ont
breekt. Volgens Van der Hoeven (1862, p. 274) is het een Amphitrite soort.
Deze vier publicaties (drie in de Verhandelingen der Hollandsche Maatschap
pij en één in die van het Zeeuwsch Genootschap) berusten op incidentele
waarnemingen en hebben onderling geen samenhang. Zij maken de indruk
te zijn opgesteld hetzij op verzoek van de resp. besturen dezer genoot
schappen bij Slabber's intrede als lid, hetzij op initiatief van Slabber zelf
als eerbetoon aan die genootschappen en om zijn erkentelijkheid te betuigen
voor zijn benoeming.
Slabber's voornaamste wetenschappelijke werk publiceerde hij tussen zijn
29ste en 38ste jaar. Het is getiteld Natuurkundige Verlustigingen, en kwam
uit in 18 stukjes met 18 platen tussen 1769 en 1778, maar het juiste jaar
van verschijnen van elk stukje is niet bekend. Deze wijze van uitgeven is ken
nelijk geïnspireerd op het kort tevoren verschenen werk van Baster, „Na
tuurkundige Uitspanningen" (1759-1765) (Van Benthem Jutting Van
Hoorn, 1968).
Het werk werd door P. L. Statius Müller in het Duits vertaald (1775-1781)
als "Physikalische Belustigungen oder Mikroskopische Wahrnehmungen von
drey und vierzig in- und auslandischen Wasser- und Landthierchen durch Mar-
tinus Slabber. Herausgegeben von Adam Wolfgang Winterschmidt, Nürn-
berg, 1781. Deze duitse editie heb ik niet gezien.
Evenals Baster in zijn „Natuurkundige Uitspanningen" droeg Slabber elk
stukje op aan een bekende tijdgenoot, waarmede hij deze personen hoogach
ting, vriendschap, toegenegenheid en dank wilde betuigen 12).
De stukjes behandelen een grote verscheidenheid van, meest ongewervelde,
dieren wormen, insecten, slakken, holtedieren, sponzen, garnalen e.a.,
waaronder enkele niet-nederlandse. Alle beschrijvingen berusten op eigen
waarnemingen, zowel met het blote oog als met het microscoop. Het instru
ment, dat hij gebruikte was een microscoop van Cuff (Slabber, 1769-1778,
p. 44, 53 en 64) (Rooseboom, 1956, p. 22 en 44).
Al deze dieren, en vele details ervan, zijn op de bijgevoegde 18 gekleurde
platen afgebeeld. Slabber tekende veel zelf, maar had ook menigmaal de me-