getogen en in jonger jaren was hij met zijn manufacturen de hofsteden langs
gegaan. Een levendige belangstelling en een goede opmerkingsgave hebben
hem in staat gesteld allerlei 'bijzonderheden vast te leggen die anders voor
goed verloren zouden zijn.
Op 21 juli 1897 is hij gestorven; hij is drieënzeventig geworden. Zijn vrouw
was hem ruim een jaar eerder, op 7 maart 1896, in de dood voorgegaan.
Ik heb al gezegd dat de Middelburgsche courant aan zijn overlijden geen
aandacht heeft gewijd. Toch was hij een man die uit intellectueel en sociaal
oogpunt beschouwd ver boven de massa van zijn medeburgers uitstak. Char
les de Coster heeft dat wel begrepen.
Na de dood van zijn vrouw was Baart opnieuw bij zijn oudste dochter in
getrokken. Lucie verhuisde toen naar Schoorldam in Noord-Holland, waar
haar zwager Van der Veen, die in 1883 candidaat-notaris in Alkmaar was
geworden, sinds 1891 als notaris gevestigd was. In het voorjaar van 1902
heeft ook Mina als de laatste der zusters Middelburg verlaten; met een zoon
en een dochter vestigde ze zich in het nabijgelegen Bergen. De oudste doch
ter, die naar haar tante Lucretia Jacoba heette, vertrok naar Vlissingen als
onderwijzeres. Toen Van der Veen in 1904 op vierenvijftigjarige leeftijd stierf,
trok de weduwe eveneens naar Bergen en begon er een pension, het eerste
of een van de eerste in het toen nog onbekende dorp 49). Lucie heeft nog
korte tijd in Warmenhuizen gewoond en is in 1906 ook naar Bergen verhuisd.
De drie zusters zijn verder bij elkaar gebleven.
In Bergen is Lucie, nu al over de vijftig, eigenlijk pas tot haar recht gekomen.
Ze heeft waarschijnlijk wel aangevoeld dat ze als schrijfster geen gaven had;
haar stijl dateerde van vóór de beweging van Tachtig en het talent, zich aan
te passen aan de nieuwe normen schijnt haar te hebben ontbroken. Met het
vertalen van romans heeft ze in haar onderhoud voorzien, althans in de eerste
twintig jaren van de eeuw 50). Maar daarnaast heeft ze een opmerkelijke
activiteit ontplooid in de strijd voor de socialistische ideeën in haar omgeving.
Nog in Schoorldam had ze zich, in 1901, opgegeven als lid van de S.D.A.P.;
in haar aanmelding schreef ze dat ze zo graag een paar arbeiders uit het
dorp eveneens tot het lidmaatschap wilde aansporen. In Bergen betrok ze
een klein boerenhuisje; het zou een voorpost worden van de propaganda
voor het socialisme in een gebied dat op dit terrein nog onontgonnen was.
„Wat in deze streek", schreef Het Volk na haar dood, „vele jaren lang een
der achterlijkste van ons land, aan arbeidersbeweging is tot stand gekomen,
is in de eerste plaats haar werk". Met enkele geestverwanten richtte ze een
plaatselijke afdeling van de partij op. Met grote toewijding en niet aflatende
energie heeft ze zich ertoe gezet, het socialisme te propageren. In haar huis
hield ze cursussen voor degenen die al voor de beweging gewonnen waren;
door huisbezoek trachtte ze er de nog niet overtuigden voor te winnen. „Allen
die deze kleine en bescheiden vrouw, met haar bijzondere hartelijkheid en bo
ven al hulpvaardigheid, leerden kennen, kregen bewondering, achting en
waardeering voor haar". Jongere tijdgenoten beschreven haar als een aris
tocratische verschijning, die ook van haar politieke tegenstanders respect
afdwong, en een vrouw van een buitengewone geestkracht. Ongeveer tien
jaar voor haar dood kreeg ze een attaque, die haar bijna geheel verlamde,
maar haar geest onaangetast liet. Met grote belangstelling bleef ze het
politieke leven volgen. Ze kon niet meer meelopen in de meistoet, maar deze