kant van Walcheren. Hier moet zich ten tijde van de veengroei dus stro mend water in de buurt hebben bevonden, dat tevens onder invloed stond van stuwing of getijdewerking. 4. DE EERSTE OCCUPATIE Waarschijnlijk reeds vóór Chr. bewoonde men dit veen op de noordelijke helft van Walcheren. Naar de gegevens van Bennema Van der Meer (1952) liggen de oudste bewoningsresten, het zgn. „vroeg inheemse aarde werk", aan de bovenkant van het veen onder de jonge zeeklei en wel voor namelijk op de overgang van het eutrofe, lager gelegen veen in Noord-Wal- cheren naar het oligotrofe hoger gelegen veen in Midden- en Zuid-Walche- ren (afb. 3). Nu is zelfs de meest eenvoudige vorm van bewoning en veeteelt, zoals geiten- en schapenhouderij, op veen pas mogelijk als men zorgt voor enige ontwatering. Hiertoe kan een begreppeling dienen, die aansluit op een gegraven of natuurlijk afwateringssysteem. Overblijfselen van zo'n gegraven systeem zijn misschien de merkwaardige rechte kreek- vormen, die op Walcheren en op Zuid-Beveland zijn aangetroffen (afb. 4a en 4b). 5. DE DUINKERKE l-TRANSGRESSIE Bij deze transgressie, vroeger ook wel Pre- of Vroeg-Romeinse transgres sie genoemd, vindt reeds vóór Chr. enige overstroming en opslibbing door de zee plaats. De gevestigde bewoning werd hierdoor genoodzaakt het veld te ruimen. Deze overstromingen hadden hier echter geen grote ver breiding en konden slechts daar plaats vinden, waar het veen tot minder hoog niveau ontwikkeld was. Dit was het geval langs de oevers van nog functionerende getijde-geulen, rivierlopen en afwateringsgeultjes van het veen. Bennema Van der Meer (1952) hebben berekend, dat het opper vlak van het oligotrofe veen in die tijd op 2 m N.A.P. lag, dat van het meso- en eutrofe veen langs de noordzijde van Walcheren op 0,60 m N.A.P. Terwijl het lager gelegen veen opslibde, lag het hoge veen nog buiten bereik van de getijden. Niet alleen langs de noordrand van Walcheren, maar ook dieper het veen gebied in, werden afvoergeuitjes getransformeerd tot getijdekreken, waarbij het water ook het reeds door de bewoners gegraven ontwateringssysteem volgde. Het gehele krekensysteem werd hierbij uitgebreid, verdiept en verbreed. Niet alleen op Walcheren, maar ook op Zuid-Beveland, Schouwen en Tho- len zijn er verschijnselen, die wijzen op enige afzetting tijdens de Duinkerke l-transgressie (Kuipers 1960). Na een aarzelend begin, soms met afzetting van wat brak-water-klei, vond weldra een sterkere opslibbing plaats die resulteerde in de afzetting van een licht kalkrijk sediment langs de oevers. De habitus van dit materiaal wijst op een vrij royale toegang van de zee, waarbij een snelle opslibbing plaats vond. Dit kalkrijke sediment wigt, van de stromen vandaan, snel uit

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1971 | | pagina 12