opgravingen van verschillende huisplattegronden laten er geen twijfel over bestaan, dat men zich op het veen heeft gevestigd en zich daar gedurende kortere of langere tijd ook heeft kunnen handhaven!" Akkerbouw is in de Zaanstreek vastgesteld door middel van stuifmeelonderzoek. In zo'n landschap zal men zich bij voorkeur gevestigd hebben op hoge delen in de buurt van stroomgeulen van de eerste of van de tweede orde. De hoge ligging vrijwaarde de bewoners voor natte voeten bij stormtij. De nabijheid van stroomgeulen gaf gelegenheid tot behoorlijke afwatering en tevens tot visvangst en het verzamelen van schelpdieren. Ook lagen hier langs vruchtbaarder gronden. Belangrijk was ook, dat de stroomgeulen de beste mogelijkheden boden voor vervoer en verkeer. De Nehalennia-tempels zullen wel op korte afstand van de vaarroute gele gen hebben op plaatsen, die veilig waren voor overstromingen, hetzij in het duingebied of op een hoge oeverwal. Het hoog gelegen oligotrofe veen lag waarschijnlijk te ver van de rivier of getijde-geul. 7. HET GEULENSYSTEEM VAN PRE-ROMEINSE OORSPRONG. Op grond van bodemkundige gegevens is in afb. 6 een reconstructie ont worpen van het geulenpatroon, dat reeds vóór en in de Romeinse tijd aan wezig moet zijn geweest. Volledige zekerheid is hierover niet te krijgen, daar van de oorspronkelijke toestand door inbraken en erosie slechts brokstukken over zijn. De voornaamste bouwstenen voor deze schets zijn de thans nog aanwezige kreekruggen, waarvan mag worden verwacht, dat ze primair zijn ontstaan in de oude lopen van rivieren, beken, afwaterings geultjes of restanten van getijdegeulen. Wel moet worden aangenomen, dat de meeste geulen in het begin van veel geringer importantie waren dan in een latere toestand, die in de schets is weergegeven. De loop van de Schelde in Pre-Romeinse tijd is nog onzeker (Steur Ovaa 1960 en 1962). Het waarschijnlijk bestaan van een stroomgeul in die tijd, die tussen Walcheren en Noord-Beveland naar de zak van Zuid-Beveland liep en verder oostwaarts is onlangs bevestigd (afb. 6). Er zijn nl. ten oosten van 's Heer-Abtskerke Romeinse bewoningsresten aangetroffen op een Pre-Romeinse oeverafzetting, die uitwigt naar en over het veen; een uitvoe rig onderzoek moet hier echter nog plaats vinden. Dateringen door middel van 14C-onderzoek versterken de vermoedens. De bovenkant van het veen in het randgebied van dit geulensysteem werd in de Borsselepolder vast gesteld op 400 vóór Chr. Mej. Jelgersma (1961) kwam bij een bemonstering uitgevoerd te Veere, tot een datering van 240 v. Chr. Ook de geomorfoiogie van de afzettingen in en langs het niet-aangetaste deel van de geul geeft ons vertrouwen, dat deze schets de werkelijkheid dicht benadert. Hettema (1959, bijkaart 3) wees ook op de mogelijkheid van een verbinding tussen Ooster- en Westerschelde via het Sloe, hetgeen overeenkomt met onze mening. Naar het zuiden heeft dit geulensysteem uitlopers in het veengebied van oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen. De schets heeft hier betrekking op oude geulen, maar of deze reeds functioneerden tijdens of voor de Romeinse tijd, konden wij nog niet vaststellen. We mogen verwachten, dat deze geu-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1971 | | pagina 16