len of sommige ervan in oorsprong beekjes zijn geweest vanuit het Bel
gische zandgebied. De getekende verbindingen dwars door de tegenwoor
dige Westerschelde zijn gissingen, maar geven wel treffende aansluitingen.
Het oude geulensysteem in westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen heeft zijn
basis niet aan de Westerschelde, maar is meer op de Noordzee-kust ge
richt. We sluiten de mogelijkheid niet uit, dat ook hier getijde-geulen ge
vormd zijn in beeklopen, die (o.a. te Eede) uit het Vlaamse zandgebied
kwamen. Het mondingsgebied van deze geulen kan door latere erosie
niet meer met zekerheid vastgesteld worden; de richting doet vermoeden,
dat het in de buurt van het huidige Zwin is geweest.
Gezien de geomorfologie en de ligging der Pre-Romeinse en Romeinse
bewoningsplaatsen in Walcheren moet hier vóór of gedurende de Romeinse
tijd een natuurlijk geulensysteem aanwezig zijn geweest. Slechts door het
bestaan hiervan was de bewoning mogelijk. De later ontstane kreekruggen
wijzen aan, waar deze geulen waarschijnlijk gelegen hebben.
Uit de onderzoekingen van Kuipers (1960) en van de Rijks Geologische
Dienst (1970) op Schouwen en Duiveland maken wij op, dat de Gouwe
waarschijnlijk reeds in de Romeinse tijd als een hoofdgeul bestond. Een
groot aantal kreekruggen (eertijds geulen) sluiten hierop aan. De richting
hiervan wijst op een hoofdstroom vanuit het Brouwershavensche Gat (dus
vanuit het noorden), zodat ook daar de zee toegang zal hebben gehad.
De getekende Oosterschelde-geul berust grotendeels op fantasie. De
Nehalennia-vondsten bij Colijnsplaat maken waarschijnlijk, dat er in deze
buurt een belangrijke stroom is geweest.
Naar het oosten toe, in het verdronken land van Zuid-Beveland, zijn veie
parochies vroeg ontstaan (Dekker, 1970). Waarschijnlijk zijn deze plaatsen
ontstaan op de kreekruggen van een systeem, dat oorspronkelijk contact
had zowel met de Noordzee als met de rivieren, waarvan de Schelde wel
de voornaamste was.
Op Tholen wordt vooral aan de meest oostelijke geul, de Striene, op grond
van bodemkundige en historische gegevens een hoge ouderdom toegekend.
In het oostelijk deel van dit eiland doet een dikke laag eutroof, slibrijk veen,
dat aan de bovenzijde de invloed verraadt van een periodiek afwisselende
verzoeting en verzilting, een Pre-Romeins geulensysteem vermoeden. Deze
geulen, betrekkelijk gering van omvang, werden dan hoofdzakelijk door
de rivieren gevoed, maar periodiek ook door de zee beïnvloed.
Als scheepvaart-route van Domburg via de Oosterschelde naar het Rijn
gebied lijkt mij de Gouwe de voorkeur te hebben gehad boven de Striene.
8. DE ONDERGANG VAN HET CULTUURGEBIED
Het verdwijnen van de Romeinse bewoning tegen het eind van de derde
eeuw na Chr. vraagt een verklaring. Hoewel we politieke verwikkelingen,
waardoor de bewoning sterk werd gereduceerd of geheel verdween, niet
uit willen sluiten, hebben we toch wel argumenten, dat natuurlijke oorzaken
mede van invloed zijn geweest. Alleen al een geringe stijging van de zee
spiegel kan een natter worden van het bewoningsgebied hebben veroor
zaakt. Tevens veroorzaakten de bewoners door ontwatering en veenbranden