maakt bouwloodsen te onderhouden waar de onbekapt aangevoerde Door- nikse hardsteen kan worden bewerkt (2). Naarmate het geprefabriceerd materiaal verder noordwaarts wordt gevoerd en men bijgevolg van het gebruik van waterwegen moet afzien, stijgen de transportkosten aanzienlijk, hetgeen resulteert in een beperkt gebruik van Doorniks materiaal ten gunste van de op eigen bodem vervaardigde baksteen. Zo worden uitsluitend actieve bouwonderdelen als steunen, bogen en eventuele gewelfribben uit Doornik aangevoerd en gaat omstreeks het mid den van de Xlllde eeuw de Scheldestijl over in een kust-Vlaamse baksteen- gotiek. Ook in het Zuidvlaams gebied ten westen van de Leie wordt in geringere mate van Doornikse steen gebruik gemaakt, daar naast deze ook Atrecht- se kalk- en zandsteen wordt geïmporteerd. Anderzijds leent de plaatselijke ijzerhoudende veldsteen zich niet tot fijne afwerking, komt hierdoor steeds minder aan bod en wordt uiteindelijk door baksteen vervangen. Op enkele elementen na komt na het midden van de Xlllde eeuw aan de typische Scheldegotische vormentaal geleidelijk een einde wanneer uit Frankrijk, ook ditmaal langs Doornik, meer klassieke gotische concepties in het graafschap beginnen door te dringen. Bovendien verliest tegen het einde van de Xlllde eeuw en vooral in de loop van de XlVde eeuw de Doornikse kalksteen in toenemende mate terrein ten gunste van de zachte re Ledische zandsteen (3). In grote trekken kan de bloei van de Scheldegotiek gesitueerd worden in de tijdspanne die loopt van het derde decennium van de Xlllde eeuw tot omstreeks 1250. Dit betekent dat gedurende dit vrij korte tijdsbestek ternauwernood langer dan de duur van één generatie een groep monu menten een aantal karakteristieken herhalen die als vroeg-gotisch kunnen bestempeld worden. Breidt men evenwel dit tijdskader in beide richtingen uit, dan ziet men in de bouw van het schip van de Sint-Niklaaskerk te Gent uit de eerste twee decenniën van de Xlllde eeuw een aanloop, in de oostpartij van hetzelfde gebouw uit het derde kwart van de eeuw en in enkele delen van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Deinze uit de eerste helft van de XlVde eeuw respectievelijk een verlengstuk en een naleefsel van de vroeg-gotische Scheldestijl. Sommige auteurs onderscheiden nog een tweede fase in de Scheldegotiek, te weten een periode waarin rijp-gotische elementen de vroege stijlvormen, op een paar bestanddelen na, verdringen (4). We kunnen echter deze stijlwending, die enkele jaren na het midden van de Xlllde eeuw in het graafschap wordt ingezet en er de kerkenbouw vooral gedurende de XlVde eeuw beheerst, niet langer als Scheldegotisch beschouwen, daar de nieuwe vormentaal hier vrijwel zonder uitgesproken lokale aanpassing wordt overgenomen. DOORNIK Wil men de Sint-Bavokerk van Aardenburg in het geheel van de Schelde-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1971 | | pagina 21