gebouwen die de kerk voorafgaan en deze die ermee gelijktijdig zijn. Dit betekent dus dat alleen de tijdens de eerste helft van de Xlllde eeuw, hetzij integraal, hetzij gedeeltelijk opgetrokken monumenten hiervoor in aanmerking komen. De ontwikkeling van elk typerend bestanddeel wordt hiermede geschetst, om dan aan de hand van de in Sint-Bavo vastgestelde kenmerken de plaats van dit gebouw in het geheel van de stijlevolutie te poneren. Als enig gekend voorbeeld van Scheldegotiek in Zeeuwsch-Vlaanderen bezit Sint-Bavo uiteraard heel wat gemeenschappelijke trekken met de vroege gotische kerken van het Scheldegebied. Nochtans kunnen heden alleen nog het schip en de kruisbeuk getuigen van de wijze waarop de Doornikse vormen in dit meest noordelijk in het graafschap gelegen ge bouw in Scheldestijl worden geadapteerd. Het vroeg-gotisch koor, dat in de XlVde eeuw voor een hallekoor plaats moest maken, dateert met een gedeelte van de kruisbeuk uit het tweede decennium van de Xlllde eeuw en was gebouwd op de plaats van de oostpartij van een in 1202 verwoeste vroeg-Romaanse kerk (11). Kort daar op werden de bouwactiviteiten stilgelegd, tot in het tweede kwart van de Xlllde eeuw overgegaan werd tot de oprichting van een nieuwe driebeukige benedenkerk en de voltooiing van het dan nog onafgewerkt transept (12). 2) OVERKLUIZING In het graafschap Vlaanderen worden, in tegenstelling met Doornik, meer kerken met steen overwelfd. Soms wordt een kruisribbengewelf van bij de aanvang voorzien, wat het geval is in de koren van Onze-Lieve-Vrouw van Pamele te Oudenaarde en Sint-Maarten te leper, evenals in het koor en het transept van Onze-Lieve-Vrouw te Lissewege. Meestal echter wordt ofwel de oorspronkelijke houten overkluizing na enige tijd door steen vervangen, zoals in het schip van de Sint-Niklaaskerk en de Sint-Jacobskerk te Gent, van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Brugge en in de kruisarmen en het schip van Onze-Lieve-Vrouw van Pamele te Oudenaarde, ofwel is de originele houten afdekking in latere tijden vernieuwd, zoals in het koor van de Sint- Walburgakerk te Oudenaarde, of verdwenen zoals bij de vroeg-gotische Onze-Lieve-Vrouwekerk te Damme. Aldus blijkt hoe, wegens het al te fragmentarisch vergelijkingsmateriaal, een strikte klassifikatie van de Scheldegotische overkluizingssystemen on mogelijk wordt. Toch moet als algemene regel in acht genomen worden dat de meeste vroeg-gotische kerken van het graafschap hun stenen over welving pas in tweede instantie hebben verkregen. Op voornoemde uitzonderingen na, blijft de Xlllde eeuwse kerkafdekking van hout, hetzij een tongewelf met halfronde of spitsbogige welflijn, hetzij een vlakke, gesloten of ziende bekapping. Zelfs indien men zich beperkt tot het onderzoek van de houten overklui- zingsvormen, bestaat geen volkomen zekerheid betreffende hun oorsponke- lijk uitzicht. Dit is onder meer het geval voor de Xlllde eeuwse overdekking van het schip van de Sint-Niklaaskerk te Gent (13). Sedert de restauratie van 1947-1956 heeft bij het schip en de kruisbeuk

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1971 | | pagina 23