wordt in het koor en het transept van Onze-Lieve-Vrouw van Pameie te Oudenaarde, het schip van Onze-Lieve-Vrouw te Brugge en het koor van Sint-Maarten te leper. De bases zijn samengesteld uit een kleine bollijst met een recht bandje erboven. De kapitelen hebben vier hoekkrullen en hun dekplaten vertonen een kwarthol profiel. De afdekkende boogjes worden gevormd door aaneen sluitende blokken met een rolstaafprofilering bij de boogschenkels. Naar de manier waarop de triforiumsteunen worden afgedekt onderscheidt men in de vroeg-gotische kerken van het graafschap drie typen. Vooreerst is er een retardaire vorm, namelijk het triforium met een horizon tale afsluiting onmiddellijk boven de dekplaten van zijn rechtstanden, dit naar het voorbeeld van het triforium in het transept van de kathedraal en in St.-Quentin te Doornik. Deze vroege vorm overschrijdt het eerste kwart van de Xlllde eeuw niet en blijft in Vlaanderen beperkt tot de eerste vier traveeën van het schip van de Sint-Niklaaskerk te Gent. Spitsbogige afdekkingen naar het voorbeeld van de Doornikse St.-Jacques worden toegepast bij het triforium van de na 1220 gebouwde delen van de Sint-Niklaaskerk te Gent en in Onze-Lieve-Vrouw van Pameie te Ouden aarde. Een Westviaamse eigenaardigheid lijkt wel de rondboogjesafdekking van de triforia in het schip van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Brugge en in het koor en het transept van Onze-Lieve-Vrouw te Lissewege, alsook de quasi- rondboogjes van het koortriforium van Sint-Maarten te leper. Doorgaans worden de triforia gebouwd met bestanddelen van Doornikse kalksteen. In het koor en het transept van Onze-Lieve-Vrouw te Lissewege nochtans wordt voor de afdekkende boogjes en de intermediaire pijlertjes van de samengestelde steunen baksteen aangewend. Uit dit materiaal be staat ook de gang boven de noordelijke vieringarcade van het voormalig transept van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Damme (15). Het Doorniks systeem van de steunenwissel, te weten om en om een kolon- net en een door twee zuiltjes ingesloten smal pijlertje, vindt in Vlaande ren geen vast ritme. Afwijkingen treden op bij de triforia van Sint-Niklaas te Gent en het schip van Onze-Lieve-Vrouw te Brugge. In het koor en het transept van Onze-Lieve-Vrouw te Lissewege zijn de pijlertjes van de samengestelde triforiumrechtstanden uitgegroeid tot brede bakstenen muurdammen, terwijl men aan het alternerend systeem niet overal meer blijft vasthouden. Bij de voornoemde bakstenen loopgang van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Damme is elke vorm van steunenalternatie verdwenen. In de Sint-Bavokerk te Aardenburg wordt naar het voorbeeld van de benedenkerk ook het transept van een triforium voorzien. Hiertoe heeft men eerst de sluitmuren van de kruisbeuk moeten verdikken door middel van drie spitsbogige spaarvelden waarvan de zuiltjes thans ver dwenen zijn. De boven deze blindnissen gemetselde wandverdikking biedt plaats voor de drempel van een inwendige circulatiegang. Zoals bij de overige Noordvlaamse kerken van de vroege gotiek zijn alleen de actieve bestanddelen, dus de elementen voor steun en ontlasting, uit Doorniks materiaal opgetrokken. Zo bestaat ook het triforium van Sint- Bavo, samen met de zuilen en de arcaden uit natuursteen. In de Schelde-architectuur neemt de Sint-Bavokerk een unieke plaats in

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1971 | | pagina 25