Lissewege (tweede helft Xlllde eeuw) en uit het hallekoor van de Onze-Lie-
ve-Vrouwekerk te Damme (tweede helft Xlllde- begin XlVde eeuw).
Tijdens de restauratie van de Sint-Bavokerk te Aardenburg kwam men bij
het onderzoek van het tweeledig venster van de westgevel tot de vast
stelling dat dit samengesteld was uit de brokstukken van een dubbel drie-
licht waardoorheen het triforium over de westgevel doorliep.
Een doorgang tussen een dubbele beglazing deed echter twijfel rijzen be
treffende de originaliteit van deze laatste, daar dergelijke dubbelbeglaasde
drielichten in de overige kerken van de Scheldegroep niet voorkomen.
Daarom meent L. Devliegher dat een enkelvoudige binnenbeglazing kon
volstaan, hetgeen dan zou aanleunen bij het principe van de uitwendige
loopgang (16). Toch achten we de mogelijkheid niet uitgesloten dat, zoals
bij Onze-Lieve-Vrouw te Brugge en Onze-Lieve-Vrouw van Pamele te
Oudenaarde (respectievelijk tweede en derde kwart van de Xlllde eeuw),
het triforium inwendig over de westgevel doorliep.
Het huidig geveldrielicht, product van de restauratie, is naar het voorbeeld
van de bovenlichten van het voormalige schip van Onze-Lieve-Vrouw te
Damme overspannen met een bakstenen ontlastingsboog zonder waterlijst.
De XlVde eeuwse transeptvensters vervangen oudere, waarschijnlijk ook
kleinere geveldoorbrekingen uit de eerste helft van de Xlllde eeuw, waarvan
de oorspronkelijke vorm niet meer kan worden gereconstrueerd. Terzelfder-
tijd heeft men ook de geveltoppen vernieuwd, zodat ook hier de sporen
van een eventuele oudere doorbreking onherroepelijk verloren zijn gegaan.
De zijbeuksmuren zijn doorbroken door tweelichten met gewoon afge
schuinde dagkanten, gevat in een rondbogige bakstenen ontlastingnis. Ook
de enkelvoudige bovenlichten blijven ongeprofileerd. Uit deze eenvoudige
bevenstering blijkt het contrast met de toepassing van Doornikse kolon-
netten bij de bevenstering van de westgevel.
5) DE UITWENDIGE CIRCULATIEGANG
De Doornikse uitwendige vensterloopgang van St.-Jacques en St.-Nicolas
met zijn ononderbroken arcadenrij wordt bij enkele vroeg-gotische kerken
in het graafschap verder ontwikkeld tot een reeks drieledige arcaturen,
in vorm en plaats overeenstemmend met de bovenlichten.
Elke driegroep onthult de breedte van een travee, en in kerken waar
van meet af aan een kruisribbengewelf is voorzien, zoals bij de koren
van Sint-Niklaas te Gent en Sint-Maarten te leper, worden de traveeën door
een schoorstelsel nog duidelijker geprononceerd (17).
Later verdwijnt de drieledige gangarcatuur om plaats te maken voor een
rondboog die telkens een drielicht omschrijft, zodat met elke travee slechts
één enkele gangarcade correspondeert. Dit komt reeds vóór het midden
van de Xillde eeuw voor bij de kruisbeuk van Onze-Lieve-Vrouw van Pamele
te Oudenaarde (18) en bij het schip van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te
Brugge.
In Noordvlaanderen blijft de drieledige gangarcatuur alleen gehandhaafd in
het vroeggotisch schip van Onze-Lieve-Vrouw te Damme. Bij het koor
en het transept van Onze-Lieve-Vrouw te Lissewege tendeert de gangarca-