tuur naar gewone, door brede bakstenen penanten gescheiden doorbre
kingen, naar vorm en plaatsing volkomen analoog met de eenvoudige
vensters.
Hetzelfde kan men vaststellen bij de Sint-Bavokerk te Aardenburg, waar
de buitenloopgang zoals in St.-Quentin te Doornik bij de transeptgevels
overgaat in een inwendige circulatierichel (19). Ook hier verdwijnt de
autonome vorm van de uitwendige loopgang door de bouw van zeer
brede muurdammen tussen de enkelvoudige bovenlichten.
6) FLANKEERTORENTJES EN VIERINGTOREN
Ook inzake de bouw van de gevelhoektorentjes staan de Doornikse kerken
model. Enkele van deze flankeertorentjes, namelijk bij St.-Quentin en St.-
Nicolas, vertonen een nog Romaans gesloten karakter. Andere, te weten
deze van de kathedraal en de voormalige St.-Pierre, bepalen met hun
kolonnettenbekleding reeds de karakteristieken die bij de vroeg-gotische
kerken in het graafschap volop in gebruik zullen komen.
De cilindrische hoektorentjes steken niet boven de geveltoppen uit en
worden ofwel vanaf de begane grond opgebouwd, zoals bij St.-Quentin (20),
ofwel kragen ze, zoals bij de thans verdwenen St.-Pierre en bij St.-Nicolas
uit in het verlengde van hoeksteunberen (21).
Bij de Xlllde eeuwse kerken van het graafschap Vlaanderen blijven de ge-
velflankeertorentjes hun cilindrische vorm behouden en worden ze door
gaans vanaf het grondniveau opgemetseld. Alleen de hoektorentjes bij het
haliekoor van de Sint-Walburgakerk (vermoedelijk uit het tweede kwart
van de Xlllde eeuw) en dit bij de zuidelijke kruisarm van Onze-Lieve-Vrouw
van Pamele (omstreeks 1240), beide te Oudenaarde, kragen boven hoek-
contreforten uit.
Op laatstgenoemd voorbeeld na worden de flankeertorentjes ofwel bekleed
met over hun gehele hoogte doorlopende kolonnettenspaarvelden, zoals
bij de kruisarmen van de Sint-Niklaaskerk te Gent, ofwel wordt het verloop
van de kolonnetten onderbroken door effen muurstroken zodat afzonder
lijke registers worden gevormd. Dit laatste doet zich voor bij de westgevel
van Sint-Niklaas te Gent en het koor van Sint-Walburga te Oudenaarde.
Aanvankelijk krijgen de kolonnettenspaarvelden soms een horizontale, doch
meestal een rondbogige afsluiting. In het tweede kwart van de Xlllde eeuw
komt ook de spitsboogjesafdekking in zwang.
De vieringtoren op kwadratische grondslag (22) en op de hoeken door trap-
torentjes vergezeld, dit naar voorbeeld van de voormalige St.-Pierre en van
St.-Quentin te Doornik, komt in Vlaanderen uitzonderlijk voor bij de Sint-
Niklaaskerk te Gent.
Onder meer bij de Sint-Jacobskerk te Gent en bij Onze-Lieve-Vrouw van
Pamele te Oudenaarde gaat de vierkante onderbouw via overgangsvormen
in een octogon overin het eerste, gedeeltelijk Romaans voorbeeld, wor
den de hoektrompen uitwendig kenbaar gemaakt door halve piramiden, bij
het tweede voorbeeld gebeurt de overgang door driezijdige afschuiningen.
Dergelijke achtzijdige middentorens zijn kenschetsend voor het graafschap
Vlaanderen en wortelen nog in een Romaanse traditie.