klassiek-gotische kooraanleg in de Nederlanden: reeds bij het begin
van het tweede kwart van de Xlllde eeuw wordt met de bouw van het
koor van de Brusselse Sint-Michiel-en-Sint-Goedelekathedraal een
aanvang gemaakt, doch de invloedssfeer van deze oostpartij ligt bin
nen het hertogdom Brabant.
5. H. J. A. van den Bossche, De Scheldegotiek. De evolutie van de vroeg-
gotische kerkelijke architectuur in Doornik en het graafschap Vlaan
deren gedurende de eerste helft van de Xlllde eeuw, Gent, 1970, onuit
gegeven dissertatie, blz. 50 e.v.
6. Onder de Doornikse parochiekerken is het alleen St.-Quentin, waar
naar het voorbeeld van de bisschopskapel en het transept van de
kathedraal een stenen overwelving wordt toegepast. Het geplande
kruisribbengewelf van het schip van deze kerk werd slechts gedeel
telijk uitgevoerd en weldra geheel vervangen door een halfronde hou-
34 ten ton die op haar beurt in de XVIIIde eeuw plaats moest maken voor
een vlakke zoldering; zie P. Rolland, De parochiekerken van Doornik,
Ars Belgica, V, Antwerpen, 1936, blz. 40, en L'Eglise St.-Quentin de
Tournai, Recueii des travaux archéologiques en liaison avec la res-
tauration du pays, VI, Antwerpen, 1946, blz. 13.
7. Het bestaan van een doorlopende bogenstelling bij de uitwendige
vensterloopgang wordt door de Doornikse parochiekerken van St.-
Jacques en St.-Nicolas bijzonder goed geillustreerd.
8. Drielichten komen bij de Doornikse parochiekerken in de eerste helft
van de Xlllde eeuw voor bij de transeptgevels en mogelijk ook bij het
oorspronkelijk koor van St.-Jacques en onder de gedaante van een op
de gevel voortgezette vensterloopgang bij St.-Quentin en St.-Nicolas.
De drielichten bij de transeptgevels en de vlakke koorsluiting van
Ste.-Madeleine dagtekenen van na het midden van de Xlllde eeuw.
9. De hoektorentjes bij de westgevel van St.-Quentin worden vanaf de
begane grond opgetrokken, doch op funderingen van vroegere hoek-
steunberen. Flankeertorentjes die boven hoekcontreforten uitkragen
trof men aan bij de westgevel van de in het eerste kwart van de XiXde
eeuw gesloopte St.-Pierre en vindt men thans nog bij de westgevel
van St.-Nicolas.
10. De laat-Romaanse lantaarntoren van de Doornikse kathedraal staat
op een rechthoekig tracee, die van de voormalige St.-Pierre uit de late
Xllde en van St.-Quentin uit het eerste kwart van de Xlllde eeuw zijn
vierkant en gaan op de hoeken vergezeld van flankeertorentjes. De
toren van St.-Jacques, waarvan de onderste verdiepingen laat-Ro-
maans zijn, heeft tot het eerste kwart van de Xlllde eeuw als lantaarn
gefungeerd.
11. Voor gegevens omtrent het vroeg-gotisch koor van Sint-Bavo te Aar
denburg zie J. G. N. Renaud, Onderzoekingen in de Sint Bavo te
Aardenburg, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige
Bond, zesde serie, jrg. 9, afl. 3, Den Haag, 1956, koi. 189 e.v.
12. L. Devliegher, De Sint Bavokerk te Aardenburg, Bulletin van de KNOB,
zesde serie, jrg. 9, afl. 3, Den Haag, 1956, kol. 197 e.v.
13. Ofschoon hiervan geen materiële sporen zijn weergevonen is het
vrijwel zeker dat het schip van de Sint-Niklaaskerk te Gent met een