daarmede slechts door een losse associatie verbonden zijn. De ratio
ac experientia blijken zó verwerkt te zijn in zijn boeken de ratio, het rede
lijk denken, het logisch redeneren, heeft haar begin en eindpunt in de vier-
humoren-leer van Galenus, en in de oude anatomische opvattingen. Elke
ziekte of afwijking wordt verklaard uit een storing in het evenwicht van de
vier lichaamsvochten. Door het gebruik van Galenus' opvattingen als
grondslag van zijn redenering, lijken Lemnius' beschouwingen voor ons
vaak moeilijk leesbaar of zelfs onaanvaardbaar. Maar zij vormden toen
nog de hechte basis, waarop de medische wetenschap steunde. Lemnius
trachtte als het ware deze nog te verstevigen, en daardoor de geneeskunde
te verdedigen tegen de negatieve invloeden in zijn tijd, van welke Van
Andel uitvoerig getuigt.50 Ook bedenke men, dat wat voor de 16e-eeuwers
concreet denken was, voor onze, door de bijzonder grote uitbreiding van
het medisch waarnemingsvermogen, analytische denkwijze grotendeels
alweer mythisch geworden is. De experientia blijkt te bestaan uit eigen
ervaringen, uit die van medici uit vroegere eeuwen (Hippocrates, Galenus,
Avicenna, Dioscorides, Celsus e.a.) en van eigentijdse medici (Gesnerus,
Vesalius, Dodonaeus, Pratensis). Hij citeert verder niet-medische auteurs
uit de klassieke oudheid (Horatius, Vergilius, Cicero en vele andere),
noemt ook latere (Thomas Morus, Erasmus), geeft bijbelgedeelten en
spreekwoorden of gezegden als illustratie en tracht traditionele opvat
tingen te verklaren. Hierdoor lijkt hij vaak te populariseren. In ieder geval
geeft het zijn schrijven een eigen cachet en maakt het ook prettig te lezen
door de vaak humoristische inslag. Zo wisselen bij de lectuur van zijn wer
ken waardering, verbazing, bewondering, ergernis en genoegen elkaar af.
Hierdoor is er ook een verklaring te vinden voor het verschil in waardering
door Meertens en Baumann, voor de verbazing van Von Halier en voor de
ergernis van Sprengel. Het is niet doenlijk alle door Lemnius aangeroerde
onderwerpen te bespreken. Daarom geef ik, na het uit het voorwoord van
De Miraculis vermelde, enkele hoofdlijnen.
GODSVERTROUWEN
Lemnius' gehele wezen blijkt doortrokken van een diepe religiositeit. De
tweede zin van het eerste hoofdstuk luidtNatura est mens, logos, seu
ratio divina, operum naturalium effectrix, rerumque existentium conserva-
trix. Hij kent de deemoed jegens de Schepper aller dingen: overigens wat
betreft de verklaring der dingen wil ik niet, dat mij verweten zou worden
een fout, stoutmoedigheid, of vermetelheid, als ik tracht iets te verklaren
van de verborgen dingen, en van de dingen, waarvan men niet goed reken
schap kan afleggen, want ik wil niets onderzoeken en nagaan boven Gods
Souvereine Majesteit, maar in het licht stellen de oorzaken van wat in de
natuur gebeurt; want door deze wordt de majesteit van de Schepper groter
en in ons groeit de bewondering voor hem. Toch is het naar de mening van
de Franse medicus Julien Roshem51 voor Lemnius moeilijk een synthese
te vinden tussen zijn instelling als medicus, die wetenschappelijk de oor
zaak der dingen tracht te onderzoeken, en als theoloog, die niet veel tot
het waarom der dingen bijdraagt, en die weigert in te gaan in de geheimen