der voorzienigheid. Dit contrast is naar Roshem's opvatting kenmerkend
voor Lemnius' gedachtengang. ik zou er aan toe willen voegen, dat ook
het contrast tussen een op wetenschappelijk onderzoek gerichte mentali
teit en een gehechtheid aan traditionele opvattingen mogelijk mede
bepaald door de overheersende geesteshouding kort na de middeleeuwen
in zekere zin zijn publicaties typeert. Deze tegenstellingen komen ook
tot uiting in wat hij zegt over sexualiteit.
SEXUALITEIT
Lemnius acht dit een essentiële en natuurlijke functie van de mens in het
eerste boek wijdt hij er achtereenvolgens acht hoofdstukken aan (Cap.
3-10), en zegt aan het begin van het eerste Naturalissimum procreare sibi
simile, eoque reverenter uti debent homines, tanquam divino munere,
Deique instituto (over het allernatuurlijkste, het zijns gelijke voort te breng
en, hetwelk de mensen eerbiedig moeten gebruiken, als het ware als Gods
gunst en als Goddelijke instelling). Hij beveelt de lezing van deze gedeelten
aan in de aandacht van jonggehuwden en rijpe jonge mensen, en vraagt
hen om openhartigheid, reëel inzicht en eerbied. De coïtus, die hij twee
keer tracht te beschrijven, vraagt een goede voorbereiding door tere liefde,
innige begeerte, schertsend stoeien en amoureuse aanschouwing (Lib. I,
Cap. 9). Hij vergelijkt deze voorbereiding met het goed laden van een buks:
niet alleen het instrument, ook het kruit en de kogels moeten goed zijn.
Natuurlijk glimlachen wij nu hierom; in die tijd was de vergelijking echter
treffend. Er is mannelijk en vrouwelijk zaad, en bij de uitstorting ervan
ondervinden beide partners innige vreugde, de vrouw nog meer dan de
man, omdat zij bovendien het mannelijk zaad ontvangt. De geslachtsorga
nen dienen in de eerste plaats tot het voortbrengen van kinderen èn
ter voltooiing van de bijslaap. De testikels bij de man zijn equivalent met
de ovaria bij de vrouw. Lemnius uit openhartig zijn bewonderende verba
zing over het ontstaan van het menselijk lichaam met al de geledingen uit
het semen (Lib. I, Cap. 14). De beide semina mengen zich samen en met
het vrouwelijk bloed, waarbij aan het mannelijk zaad de sterkst verwekken
de kracht toekomt; ook het vrouwelijk zaad heeft dit, zij het minder, maar
vormt samen met het bloed de voornaamste materie-vormende factor.
Bij een conceptie keert het bloed, dat bij de menstruaties als maandelijkse
reiniging afvloeit, zich binnenwaarts en werkt dan in belangrijke mate mede
aan de groei van de vrucht, een opvatting, die reeds bestond bij Hippo
crates en Galenus (Lib. I, Cap. 7). Hij geeft een zwangerschapskalender
volgens Hippocrates, en een reëele beschrijving van de ontwikkeling en
groei van het kind na de conceptie. Omstreeks de 45ste dag, als het een
menselijke gestalte heeft gekregen, wordt Gods geest, de ziel, ingegoten.
Daarom kan het vóór die tijd nog geen mens genoemd worden (Lib. I,
Cap. 11). Het bijgeloof, dat het met de helm geboren worden geluk of
ongeluk voor het kind zou betekenen, bestrijdt hij, en stelt er tegenover
een nuchtere en nauwkeurige beschrijving van de vruchtvliezen, waarbin
nen het kind opgevouwen ligt (Lib. II, Cap. 8). Ook dringt hij aan op licha
melijke en geestelijke hygiëne in sexualibus, waarschuwt hij tegen sexueel