ook voor deze zieken vriendelijk zijn en hen zacht toespreken, omdat zij
door boze en minachtende woorden erger worden. Doch zoals wij soms bij
lichaamsziekten moeten incideren, cauteriseren of branden, zo kan het
ook wel eens nodig zijn hier harde woorden te spreken om hen af te hou
den van slechte voornemens. Na de ziel moet het lichaam met vlijt genezen
worden, „corpori vero non minor cura adhibenda est", niet te vlug, maar
langzamerhand en met zacht beleid. De geest moet verder door prettige
geuren verfrist worden; het lichaam heeft goede voeding nodig en een
weldadige rust. Wijn is een geneesmiddel bij bedroefden, maar alleen als
hij goed en onvervalst is. Hij heeft dezelfde weldadige werking inwendig
als olie uitwendig. Oorzaken voor melancholie zijn studeren, zorgen,
vrees, eenzaamheid, droefheid, maar ook het uitblijven van een menstruatie
of een niet-bloedend haemorrhoïd, terwijl een menstruele bloeding of een
bloeding uit haemorrhoïden of varices verlichting kan geven.
EPILEPSIE
Bij de bespreking van epilepsie (Lib. II, Cap. 3) differentieert hij nog niet
tussen hysterisch en epileptisch insult, maar vat onder de naam epilepsie
samen alle met convulsies gepaard gaande neurologische afwijkingen. Hij
wijst echter elke invloed van sacrale of diabolische krachten, die toen
veel aanhang vonden, af en zegt nuchter, dat deze aanvallen ontstaan door
een ziekte van de hersenen. Men moet oppassen dat zulke beklagenswaar-
digen zichzelf in hun toestand niet verwonden, en hun doeltreffende medi
camenten geven. Deze therapie is in tegenstelling met zijn overigens
nuchter inzicht, en volkomen aan traditie gebonden. Hij noemt n.l. als
zéker helpende middelen pioenzaad, scylla, Viscum album (Maretakken)
en schaafsel of slijpsel van menselijk schedelbot. Deze medicamenten
kunnen toegepast worden bij alle ziekten „ex frigido humore", die aan
elkaar verwant zijn geheugenverlies, duizeligheid, palpitaties, tremores,
epilepsie, bewusteloosheid door apoplexie, nachtelijke waanvoorstellingen
en beklemming tijdens het slapen, welke laatste ziekte door de Grieken
„ephialtes", in de omgangstaal „domaeze" wordt genoemd. Hij publiceert
ze om ieder, ook niet-medici, in staat te stellen zichzelf en anderen voor
deze ziekten te behoeden, of in noodgeval te helpen.
Verder noemt hij de invloed van elandshoef, met twee casuistische mede
delingen, zelfs de hoorn van de eenhoorn, die tegen vele vergiften helpt
en ten slotte mumia arabica (kruimels van gemummificeerde lichamen
uit Egypte), gemengd met spermaceti, en de in de buik van zwaluwen
gevonden steen, de chelidonius (Lib. II, Cap. 3). Ook de maan heeft bij
epilepsie invloed bij volle of nieuwe maan, en bij koude vochtige wind
zijn de toevallen erger.
Hoewel hij de invloed van heiligen of de satan bij epilepsie afwijst, toch
durft hij en hier komt de theoloog weer om de hoek kijken de invloed
van goede en kwade geesten niet geheel te ontkennen. „Waar is wat ik
heel goed weet, en waar ik het volledig mee eens ben, dat de demonen,
d.w.z. de vluchtige geesten, die een grote wetenschap en kennis van de
dingen hebben, en die in bijna alle dingen doordringen, zich niet alleen