openingen waardoor uitscheidingsproducten het lichaam verlaten, mond,
neus, keel, buik, urethra, anus en de gehele huid (zweetklieruitvoergangen)
vaak gereinigd worden (Paraenesis, Cap. 28). Hij geeft adviezen voor
goede hygiënische verzorging en voeding van slachtvarkens. Hij wijst op
de wenselijkheid van het instellen van slachtkeuring door de stedelijke
besturen (Lib. Ill, Cap. 4) en spreekt over de noodzaak van zindelijkheid
bij de bereiding van maaltijden, over het gebruik van putwater, en maat
regelen ter voorkoming van brand. Hij bepleit het uitvaardigen van wette
lijke voorschriften bij het begraven van gestorvenen. Ook het begrip psy
chische hygiëne is hem, getuige zéker zeven hoofdstukken in Paraenesis
ad vitam, niet vreemd geweest. Met enig recht is aan Levinus Lemnius
de titel „hygiënist van zijn eeuw" toegekend.59
ETHIEK
Over medische ethiek heeft hij opvattingen, die nog geheel in onze tijd
passen. Hij zegt enige keren, dat de arts niet meer is dan een helper en
dienaar van de natuur, die zich ijverig wijdt aan de gezondheid, en de
instandhouding daarvan zorgvuldig bewaakt (Lib. II, Cap. 4; Lib. IV, Cap. 2).
„leder weet dat niet alleen de oude artsen, maar ook machtige koningen
en grote heren zich in de geneeskunst hebben geoefend. Daarom, daar de
geneeskunst een zo grote vlijt en nooit ophoudende toewijding vereist,
moeten wij nimmer nalaten ons verstand en onze gedachten in deze dingen
te scherpen, de aard van de ziekten te onderzoeken en goede methoden
te vinden waardoor de zieke kan genezen. Zoals in een oorlog steeds
nieuwe strijdmethoden gevonden worden, ontstaan er ook steeds nieuwe
ziektebeelden en moeten er nieuwe geneesmiddelen gevonden worden.
Want daar wij de zieken gezond maken met artsenij en goede kruiden, wie
is zo slecht een arts onervarenheid en onwetendheid daarover te ver
geven? Wie begrijpt niet dat dit de zieken in gevaar brengt? Naar mijn
mening kan hij, die niet goed de kruiden en gewassen kent, niet erkend
worden als een volleerd medicus". Kort daarna zegt hij, dat de meeste
artsen in het begin knap en vlijtig zijn, en begerig om veel ervaring op te
doen, maar hekelt hen, die, als zij eenmaal een goede naam verworven
hebben, daarna hun ijver en toewijding voor de zieken verliezen, trots,
eigenzinnig en onvriendelijk worden, niet tot dienst bereid als te voren, ja
zelfs uit eigendunk de anderen verachten en niemand meer naast zich
verdragen. Ook zijn er die onberaden geneesmiddelen geven, of die te
veel op de apotheker steunen, of die nog willen leren wat zij allang hadden
moeten weten, en daardoor te laat komen voor het ziekteverloop. De arts
moet ook trachten een betrouwbare prognose te maken, opdat de zieke
of de familie later niet zal zeggen ik heb het niet geweten.
Soms moet, naar Lemnius' eigen ervaring, de medische behandeling door
een wijziging in het ziekteverloop of door dreigend levensgevaar snel een
wijziging ondergaan. Hij waarschuwt verder tegen losse genezers met hun
bedrieglijke experimenten, door wie de geneeskunde in discrediet komt,
en tegen verkopers van geneesmiddelen op marktpleinen (Lib. 1, Cap. 17,
laatste gedeelte).