Cap. 6), de schadelijkheid van voetenwassen bij ziekten boven het diafrag
ma en het nut voor die er onder, samen met haarknippen en baardscheren
na ziekte, en een gezonde opvatting over klerenwisseiing bij koortsenden
(Lib. IV, Cap. 8).
WEERSGESTELDHEID EN ASTRONOMIE
Is zijn verhaal over rabies of hondsdolheid voor ons grotendeels onlees
baar, ook zijn uitgebreide verhandeling over de windrichtingen, hun tijd
en wijze van ontstaan, met hun temperatuur en vochtigheidsgraad en hun
invloed op ziekte en gestel (Lib. Ill, Cap. 4) is nu in vele opzichten irreëel.
Hij noemt verder nog invloeden, die het ontstaan van onweer bevorderen
en de nadelige invloed van onweer op de kleur en de smaak van wijn,
alsmede op de houdbaarheid van voedingsmiddelen (Lib. II, Cap. 48 en
49).
Ten dele op traditie lijkt te berusten zijn opvatting over de werking van
zonne- en manestralen, planeten en sterren. In Lib. IV, Cap. 8 zegt hij
na een opsomming van vele kruiden, alsmede theriaca, mithridatus, mumia
arabica e.d. de invloed van de sterren werkt ook krachtig in deze dingen
zo brengt Mars de gal in beweging, Saturnus spoort melancholie aan,
de maan vermeerdert vochten, de zon en Jupiter beheersen het bloed.
De kracht der planeten is hoe dan ook in alle metalen, stenen, edelstenen,
kruiden en bomen, en keert zich ook naar de onderaardse stoffen goud,
zilver, koper, ijzer, lood, zink en al wat men uit de verscholen aarde tot
gebruik en gerief of voor luxe en weelde pleegt op te graven, welker
krachten een gevolg zijn van het bijbehorende gesternte". Zo is wel duide
lijk, dat Copernicus bij hem nog geen gezag heeft; hij respecteert Ptole-
maeus. Wat de maan betreft huldigt hij zelfs een nog ouder standpunt hij
stelt dat tijdens crises bij koortsige ziekten het sterven of overleven beïn
vloed wordt door de afstand van de maan tot het aardoppervlak. Daarbij is
de vochtverwekkende invloed van doorslaggevende betekenis. Zoals een
magneet ijzer aantrekt, trekt de maan het water aan als deze het dichtst bij
de aarde is; daardoor heeft zij invloed op onweer en getijden, maar ook
op ziekten als apoplexia, lethargus, stupor, epilepsia, paralysis, hydrops,
catharsis ac pituitae fluxiones. Eigen ervaring steunt hem in deze; men mag
het geen vrouwenpraat of verzinsel noemen (Lib. II, Cap. 41). De invloed
van de maan is in plaatsen bij de zee veel groter dan in beboste streken.
Bij een crisis sterven mensen die ziek zijn door te grote vochtigheid zoals
pulmonis inflammatio, pleuritis, angina, apoplexia, morbi pituitosi atque
intercutanei, quibus corpus intumescit, atque hydrope suffocatur als de
maan vol is en de zee afgelopen is, tenzij zij zo sterk zijn, dat zij door
veel zweten, sterkere doorbloeding of door ander vochtverlies de ziekte
overwinnen. Andere zieken bij wie gebrek aan vocht op de voorgrond
treedt, en oude mensen, sterven als er geen maan is en de vloed weer
opkomt (Lib. IV, Cap. 1). Merkwaardig is dat Lemnius in een hoofdstuk
over slaapwandelen en verwante toestanden (Lib. II, Cap. 5), zoals nacht
merries, vulgo „de Maere", de invloed van de maan niet noemt, terwijl
bij ons tot voor kort slaapwandelen de bijnaam maanziekte had. Ook in