KRITISCHE GETALLEN
Nog een ander traditioneel gegeven is de critieke waarde van de getallen
1, 4, 7 en 9, die Celsus reeds kende, en die van belang zijn in de anni
climacterici, de jaren waarin er iets kan veranderen in het menselijk
lichaam, en in de dies critices, de critische dagen bij koortsenden. Deze
getallen tracht Lemnius een rationele basis te geven door de humorenleer
van Gaienus. De stand van de sterren moet men niet verachten, maar ook
moet men er niet te zeer of bijgelovig op vertrouwen; men houde zich
wat dit betreft aan Hippocrates. Daarom is de oorzaak van de dies cri
tices niet de sterrenloop, maar de aard van de ziekte en van het menselijk
lichaam, van het bloed en de humores, want de natuur vecht steeds met de
ziekte en overwint deze of laat ze los, en wel op de 7e, 9e en ten langste
op de 14e dag. Begrijpelijk is dat hij het 63e levensjaar als het meest
critieke beschouwt. Hij heeft zeer velen gezien bij wie dit levensjaar niet
zonder levensgevaar voorbijging (Lib. II, Cap. 32). Verder is er nog de waar
de die hij toekent aan de linker ringvinger, de „Medicus digitus", welke
verwant en verbonden is met het hart, en daardoor bijzondere therapeu
tische betekenis heeft, zoals bijv. het schuiven van een ring met elandshoef
aan deze vinger bij een neergevallen epileptica, waardoor dadelijk genezing
optrad (Lib. II, Cap. 3 en 11).
PHYSIOLOGIE EN ANATOMIE
De Galenische redenering bij Lemnius raakt in hoofdzaak de physiologie,
biologie en pathologie. Een physiologische beschouwing in Galenische
zin is deze. Twee dingen schragen ons lichaam en houden ons leven in
stand de calor nativus, de aangeboren warmte, en de humor, een onge
boren gedaante van de warmte, welke twee een wederkerige en onder
linge wisselwerking onderhouden. Het vocht, de humor, is het voedsel
voor en geeft vorm aan de warmte, welke samen door de ademhaling door
het gehele lichaam gestuwd worden (Lib. II, Cap. 13).
Zijn anatomie is zeer summier, voor het centrale zenuwstelsel te vinden
in Lib. I, Cap. 19, de ogen in Lib. IV, Cap. 6. Hij is weliswaar overtuigd
van het nut van de ontleedkundige beschouwing van de mens, en prijst ook
Vesalius, maar zegt verder van deze laatste alleen, dat hij hem heeft ho
ren vertellen over het zeer grote ademvolume van een duiker in Ferrara,
die, onderduikend, daardoor aan achtervolgers kon ontsnappen.
CHEMIE
Ook zijn chemie is eenvoudig. Hij noemt de begrippen tartarus, wijnsteen
en de alkali der Arabieren, alsmede aqua fortis, verder nog 'sal nitrum,
vulgo salpeeter', e.d. Van de metalen krijgen byzondere aandacht het goud
(Lib. Ill, Cap. 8) en het kwikzilver (Lib. II, Cap. 35). Goud reinigt lepra
en heeft een versterkende invloed; het kan gebruikt worden als vijlsel
met vlees gekookt of tot gloeiing gebracht en in wijn gekoeld. Kwikzilver