ding (Lib. II, Cap. 52). Bij de bespreking van moeilijk brandbare houtsoor ten, zoals eiken- en ebbenhout, en van stoffen die niet brandbaar zijn (Lib. II, Cap. 12), noemt hij wel de „Indiani" die deze vervaardigen, maar de geneesmiddelen uit de nieuw ontdekte gebieden vermeldt hij niet, of niet meer, afzonderlijk. ADERLATEN, PURGEREN Ten aanzien van de algemeen medische inzichten werd over de pols en de koortsen al iets gezegd. Bij aderlaten moet men zich niet door sterren stand of maangestalte laten leiden, maar eer door het verloop en de aard der ziekte. Bij pest en rabies moet aderlaten achterwege blijven. Als purga- tie en venasectie nodig zijn, moet purgatie voorafgaan. Vóór aderlating is een matige maaltijd goed ter voorkoming van collaps; slapen dadelijk erna kan gevaarlijk zijn (Lib. II, Cap. 25). Beneden peil lijkt ons de opvatting dat een spiegel beslaat door de adem van een menstruerende vrouw, en dat door dezelfde oorzaak de glans van bloedkoralen sieraden verloren kan gaan (Lib. II, Cap. 22). Zijn beschouwing over de spiegel (Lib. II, Cap. 33) getuigt meer van de verbazing van een leek dan van wetenschappelijk inzicht, evenals de verhandeling over het gezichtsvermogen (Lib. IV, Cap. 6). De niet- samendrukbaarheid van een ei aan de polen is kennelijk des tijds een discussiepunt van enige betekenis geweest (Lib. II, Cap. 14). DE HABITU In zijn tweede hoofdwerk De Habitu et constitutione corporis, quam Graeci krasin, triviales complexionem vocant, over de aard en hoedanigheid van het lichaam, hetgeen de Grieken menging, gewone mensen samenstelling noemen, is het hoofdthema de krasis, de sinds oudsher aangehangen menging der vier lichaamsvochten, waarbij verandering in de menging, of ophoping, plaatselijk of algemeen, ziekten kan veroorzaken, terwijl een bepaald statisch evenwicht de constitutie bepaalt. Afzonderlijk verdient vermelding hetgeen hij in dit boek zegt over zijn zoon. In een hoofdstuk over kwalijke ademgeur (gutture sulphureas lente exhalante mephites) sprekend over „morbum quem veteres Stoma- caccen et Scelotyrben nominant, Belgae et presertim Phrysii, quorum plu- rimi vere et autumno huic morbo obnoxii sunt, populari ac gentilitia voce Schoerbuyck, inculti scriptores scarificationem ventris vocant" (de ziekte welke de ouden Stomacaccen of Scelotyrben noemen, de Nederlanders en vooral de Friezen, waarvan zeer vele in het voorjaar en in de herfst door deze ziekte worden aangetast, populair scheurbuik, onontwikkelde schrijvers openscheuring van de buik noemen), zegt hij verder „de cuius morbi natura ac curandi ratione quoniam luculentum librum conscripsit Guiiielmus noster Lemnius, qui eruditionis ornamenta, ac rei medicae de- cus atque insignia summa laude in Academia Pisana consequutus est, super uacaneum videtur plura de hoe morbo congerere" (over de aard en geneeswijze van deze ziekte is een uitstekend boek geschreven door

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1971 | | pagina 66