TOESPRAAK DOOR P. STUART OP 16 JUNI 1971 IN HET STADHUIS VAN MIDDELBURG GEHOUDEN BIJ DE OPENING VAN DE NEHALENN IA-TENTOONSTELLING Mijnheer de Commissaris, dames en heren, Men zou zich kunnen voorstellen dat een bijeenkomst als deze, van een 7 aantal mensen die nieuwe monumenten van Nehalennia komen bewonderen, al eens eerder in de geschiedenis voorgekomen is. Misschien wei in het begin van de derde eeuw na Chr. in het tempelcomplex van Colijnsplaat, bij gelegenheid van de officiële ingebruikneming van de geheel vernieuw de en vergrote tempel. Een uitbreiding van een zo bloeiend heiligdom is in die tijd heel goed denkbaar. Na de dankdienst ter ere van de godin was men bijeengekomen om toe spraken te aanhoren waarin hulde en dank gebracht werd aan hen die op welke wijze dan ook hadden meegewerkt aan de bouw van de nieuwe tempel. Het idee voor deze viering was uitgegaan van de Cultores Templiy, een Zeeuwsch Genootschap, opgericht om het behoud van dit monument te verzekeren. Op de eerste rij zaten de gouverneurs van de provincies Germania Inferior en Gallia Belgica2, omringd door de plaatselijke notabelen. Priesters van andere heiligdommen waren aanwezig, met name die uit Domburg, Haam stede en Aardenburg3. Vooraan zaten ook enkele krachtig gebouwde heren in dure costuums, die met bijzondere onderscheiding werden behandeld. Het waren de presiden ten van alom bekende concerns in het Rijnland en het Roergebied, die niet alleen prachtige altaren geschonken hadden, maar ook de bouw van de tempel met grote bedragen hadden gesubsidieerd. Zij konden dat doen, met hun harde valuta, en iedereen begreep wel dat het niet louter idealisme van hen was. Maar de vergadering applaudisseerde enthousiast en de Zeeuwse notabelen realiseerden zich maar al te goed het belang van een dergelijke injectie met buitenlands kapitaal voor de ontsluiting en de eco nomische groei van hun regio. De Germaanse zakenlieden reageerden met hun gewone, ietwat luidruchtige hartelijkheid op de lof die hun werd toe gezwaaid. Na de plechtigheid wandelde men het tempelterrein rond om de nieuwe ge bouwen en votiefmonumenten te bewonderen. Men zag Caius Gatullinius Seggo4, handelaar in vissaus uit Trier, in een geanimeerd gesprek ge wikkeld met de Keulenaars Marcus Exgingius Agricola5, een zouthandelaar, en Marcus Secundinius Silvanus6, groothandelaar in aardewerk, leder van hen troonde de anderen mee naar zijn eigen altaar, en ze vonden het alle-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1971 | | pagina 5