„Toen ik mij de vorige zomer naar Engeland had begeven, deels om
dat eiland, bij uitstek beroemd om zijn rijkdom en grote mannen,
te zien, deels om het gezelschap te gemeten van Willem Lemnius, die
ik, begrijpelijkerwijs (als colleganra), bijzonder waardeer, zag ik
reeds bij aankomst veel, (geland aan het voorgebergte van Kent, ben
ik vandaar deels te paard deels per schip naar Londen gegaan) dat
iedereen zou kunnen verlokken dit land in ogenschouw te nemen. Dr.
Lemnius oefent hier de geneeskunst uit onder grote bijval van aan
zienlijken en van gewone mensen en is deswege in dit land gezien en
geaccepteerd. Zodra hij mij in een gezelschap van beroemde en voor
name mannen had geïntroduceerd, begon ieder van hen mij, de
vreemdeling, die nooit tevoren dit land bezocht had, te complimen
teren, mij met uitgestoken rechterhand tegemoet komende te om
helzen en mij uitvoerig welkom te heten. De Engelsen zijn namelijk
voorkomend voor geleerden op enigszins gevorderde leeftijd. Velen,
die wantrouwend zijn ten opzichte van zeden en gewoonten der
Engelse natie, willen dit nauwelijks geloven. Ik moet eerlijk beken
nen, dat de ongelooflijke beleefdheid van dit volk en hun vriende
lijke wijze van spreken mij aangenaam aandeden. Ik had er plezier
in hun net en sierlijk huisraad te zien; verkwikkend waren de bed
den, bestrooid met geurige twijgen en kruiden, terwijl sierlijke wel
riekende bosjes kleurige bloemen op kussens en matrassen lagen en
het vertrek met zoete geuren vervulden. Hierdoor, en door gezond
voedsel en een gezonde lucht, komt het, naar mijn mening, dat de
Engelsen een frisse kleur hebben. Uit hun ogen, gelaat en mond
stralen ons fatsoen en betamelijkheid tegemoet. Hun stem is inne
mend zonder vleierigheid. En als zij weelderig eten en drinken, dan
drinken zij toch niet teveel en dringen niemand ertoe onmatig te
drinken, maar laten daarin ieder vrij. Het is overbodig iets te zeg
gen over het grote aantal steden, de vruchtbaarheid van de bodem,
de levendige waterbronnen, de snelstromende rivieren, de kudden
paarden en vee, de weefkunst en hun bekwaamheid in werpspelen.
De handelaars, die hetzij hier hun beroep uitoefenen, hetzij opdrach
ten aanvaarden, kunnen afdoende getuigen, dat niets wat mensen
tot nut en gemak strekt hier ontbreekt".
Het is inderdaad een "Angliae laus". Met deze woorden heeft Levinus
Lemnius dit gedeelte in de kantlijn gekenschetst.
Een belangrijke figuur voor Willem is geweest de Zweedse gezant in
Londen, Dionysius Berreus, een Fransman van oorsprong, mogelijk
ook een réfugié. Diens meester, koning Erik, had al zijn oog gesla
gen op koningin Elisabeth, maar zij wees alle aanzoeken, ook van an
deren, af, 'semper cadeni' verlangende, zoals één der voorgangers van
de Dutch Church te Londen, Simeon Ruytinck getuigt, op haar graf-
129