ging verloren bij de kerkbrand van 1686. De orgels te Bergen op Zoom
en Dordrecht zijn eveneens verloren gegaan. We beschikken dus over
geen enkel tastbaar gegeven om Deakens' kwaliteiten als orgelbouwer
te kunnen beoordelen. Van het instrument dat hij te Goes bouwde is
op enkele pijpen na niets bewaard gebleven.
Deakens' levensloop geeft ons een merkwaardig voorbeeld van een cla-
vecimbel- en orgelpositiefbouwer die zich op latere leeftijd toelegde op
de bouw en reparatie van kerkorgels, vooral na 1641 toen tengevolge
van de toelating van de orgelbegeleiding van de gemeentezang vernieu
wing en nieuwbouw van orgels aan de orde van de dag waren.
C. DE BOUW VAN HET ORGEL
In het contract dat Deakens 13 november 1641 met de magistraat sloot
waren hoofdzakelijk de betalingstermijnen geregeld31. De werkzaam
heden zijn niet nader omschreven. Er wordt slechts verwezen naar "de
modelle mitsgaders de nombre van de registers". Dit laatste betreft het
eerder vermelde bestek. Tekeningen zijn niet bewaard gebleven. Ook de
plaats van het orgel wordt niet vermeld. Deakens moest het orgel stel
len "ter plaetse daert hem sal werden aengewesen". Hier dient alvast
opgemerkt dat dit niet de huidige plaats in de koorsluiting was maar
de westwand van het koor die destijds deze ruimte van transept en
schip afzonderde.
Het is mogelijk uit de orgelkas en latere bestekken een aantal gegevens
over het door Deakens gebouwde instrument af te leiden. Zo kunnen
we de oorspronkelijke klavieromvang achterhalen aan de hand van de
contracten met de orgelbouwer Jacob Cools, begin 18e eeuw32. Cools
moest zowel in de bas als in de discant vier cancellen bijbouwen om de
klavieromgang op vier volle octaven te brengen. Dit wijst op een
zogenaamd kort klavier van de omvang C D E F G A g" a" (41
toetsen). In de bas ontbraken Cs Ds Fs en Gs, in de discant gs".
De afmetingen van de windladen zijn aan de hand van reconstructie
van de oorspronkelijke inrichting van de orgelkas te stellen op 3.50
x 0.70 m. voor de principaallade en 2.30 x 0.80 1.00 m. voor de
bovenlade van het hoofdwerk. Voor het rugpositief was de diepte vóór
de wijzigingen begin 18e eeuw niet meer te achterhalen.
Met behulp van de afmetingen van de torens van hoofd-, en rugwerk
valt het mensuurverloop van de oorspronkelijke frontpijpen ten dele te
achterhalen. In de middentoren van het hoofdwerk waren in de 17e
eeuw de pijpen C D E F G geplaatst (na 1711 C Cs D Ds E). In de
hoektorens, die volgens de oude frontstokken plaats boden aan 2x7
1 pijpen (één pijp in de holte van de linker toren) moeten zich de
52