lijk. De nog bestaande meubelen geven, doordat het palissanderhout is verbleekt, het eikenhout donkerder geworden, eigenlijk een verkeerde indruk. Oorspronkelijk moeten de kleurentegenstellingen vrij fel zijn geweest66. De decoratie van het orgel wijst op een nauwe verwantschap met de Zeeuwse meubelkunst van de eerste helft van de 17e eeuw. Het orgel moet dan ook als een product van de typisch Zeeuwse kunstnijverheid tijdens de Gouden Eeuw worden beschouwd. Tegen de achtergrond der meubelkunst wordt de vraag welke onder delen in 1643 waren verguld, iets gemakkelijker te beantwoorden. Een vergelijking tussen de uitgaven aan bladgoud in 1641/44 en 1704/11 biedt ook enig houvast. De bedragen zijn respectievelijk 38 228) en 66 426). De geldswaarde van beide perioden verschilt niet noe menswaardig, zodat het geoorloofd is de bedragen zonder meer te ver gelijken. Nu was het orgel in de 18e eeuw zeer rijk verguld (dit komt hierna ter sprake), terwijl er aanzienlijk meer verguld snijwerk en beeldhouwwerk was. Een deel van de hogere uitgave in 1704/11 kan hieraan worden toegeschreven. Stellen we het oppervlak aan edelhout, dat in de 17e eeuw uiteraard niet verguld was op 25%, dan wijst de verhouding tussen de beide bedragen op ongeveer 75% verguld eiken hout in de hoofdstructuur van de orgelkast67. Dit kan meer zijn ge weest, omdat in 1704/11 voor het polimentverguld waarschijnlijk een zwaardere kwaliteit bladgoud is gebruikt èn omdat er meer snij- en beeldhouwwerk te vergulden was. Voor zover de cijfers zich laten han teren, wijzen zij voor de 17e eeuw dus op een aanzienlijk oppervlak verguld eikenhout. Sporen van 17e-eeuws bladgoud waren nog aanwezig op de hangers van de torens van hoofdwerk en rugpositief, op de hangers van het net- gewelf onder het balkon en op de klossen onder de voetlijst van het hoofdwerk. Eveneens op het hoofdgestel van de pilaren van het bal kon. Dit oorspronkelijk verguld was aangebracht met behulp van een uiterst dunne donkerbruine hechtlaag op basis van olie. Op een derge lijke donkere hechtlaag moet het goud een donker, warm timbre heb ben aangenomen de kleur van de ondergrond is bepalend voor het timbre van het bladgoud. De werkwijze voor deze ondergeschikte on derdelen blijkt dus te zijn de contouren met bladgoud aan te zetten. In het licht van het decoratieprincipe van de orgelkas, het belijnen van de structuur door kleurencontrasten, laat bladgoud zich slechts denken als substituut voor het eikenhout in de contrasten. Het bladgoud moet in de eerste plaats zijn benut om de kleurentegenstelling met het edel hout te verscherpen en te verrijken, vervolgens om de contouren van meer ondergeschikte onderdelen aan te zetten. Voor de hoofdstructuur van de orgelkas betekent dit bladgoud op de 68

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1972 | | pagina 66