basementen en kapitelen van de pilaren, op het eikenhout naast de
inleg van de stijlen achter de pilaren, op voetlijst en hoofdgestel van
beide afdelingen. Bij de voetlijst van de balustrade zal men het schalm-
motief hebben verguld om enerzijds de zwikken tussen de schalmen te
markeren, anderzijds de blaasknorren duidelijk te doen aftekenen. Voor
de panelen van de balustrade is in verband met de maatverhoudingen
die er aan ten grondslag liggen verguld op de eiken profiellijsten met
uitzondering van de bossing zeer waarschijnlijk. Ook het eikenhout
naast de inleg van de frontstijlen zal verguld zijn geweest.
Voor de console is een matige goudbehandeling waarschijnlijk. Bij de
restauratie was nog een zwarte bies onderlangs het bladmotief en de
lobben te constateren, die het schaduweffect van het relief versterkte.
In 1704/11 is de onderste rand van het bladmotief zwart beschilderd.
Vermoedelijk was deze rand in 1643 met bladgoud "gehoogd". Voor
de toogpanelen van de onderkast is toepassing van verguld niet waar
schijnlijk wegens hun ondergeschikte betekenis. Volgens de rekeningen
is in 1643 ook aan de hemel en aan de deuren van het orgel goud toe
gepast.
Er zijn geen aanwijzingen dat de gedreven pijpen in de 17e eeuw ver
guld waren, eerder het tegendeel. De gedreven pijpen kunnen worden
vergeleken met de robbellijsten, die steeds zijn toegepast, wanneer het
noodzakelijk was binnen een omgeving van gelijke kleur differentiatie
te bewerkstelligen. Dit beginsel is bij het orgel zeer bewust toegepast
(panelen balkon) en we mogen daarom aannemen, dat de gedreven
pijpen door de ontwerper van de orgelkas met dezelfde bedoeling zijn
voorgeschreven: differentiatie, niet door een afwijkende kleur, maar
door veelvormigheid van het oppervlak. Voor deze interpretatie pleit
ook de volgende zinsnede in het bestek van Nicolaas van Hagen: "de
praestanten of cieraatpijpen nieuw te vertinnen en de monden te ver
gulden". Indien het de bedoeling was geweest de gedreven pijpen te
vergulden zou dit in deze nauwkeurige omschrijving van de werkzaam
heden wel opgenomen zijn.
Het orgel moet met zijn kleurenafwisseling van goud, ebbenhout, san
delhout, eikenhout en olieverfbeschildering een bijzonder levendige,
rijke, zelfs felle indruk gemaakt hebben. Het was een merkwaardig
regionaal cultuurproduct, waarin traditionele 16e-eeuwse vormen, klas-
sicistische ideeën en opvattingen van de locale kunstnijverheid tot een
boeiend geheel waren versmolten. Het orgel was met zijn hangers en
tabernakels wat archaïsch, in zijn klassicistische vormen en maatver
houdingen modern en plaatsgebonden door zijn uitvoering volgens de
beginselen van de Zeeuwse kunstnijverheid van de 17e eeuw. Vooral
door dit laatste aspect is het orgel een voor Zeeland uitermate belang
rijk cultuurmonument.
69