den verbreed en gelijkgetrokken met de hoektorens. De wijzigingen aan
het front van het rugpositief waren minder ingrijpend. In overeenstem
ming met het hoofdwerk zijn de velden recht gedeeld en zijn de oor
spronkelijk rechte blinderingen van de bovenvelden door schuine ver
vangen.
Het orgel is in 1704/11 opnieuw van deuren voorzien. Zij zijn beschil
derd door Abraham Büsschop (spelling volgens de signatuur), schilder
te Middelburg. De buitenzijde van de deuren is beschilderd in bruin
grisaille met zinnebeeldige voorstellingen, ontleend aan de Openbaring
van Johannes. De binnenzijde is in kleuren beschilderd. Op de deuren
van het hoofdwerk is de intocht van koning David met de ark afge
beeld, op die van het rugwerk zijn musicerende maagden geschilderd.
De beschildering is van een hoge kwaliteit. Voor de bevestiging van de
deuren heeft men bij het hoofdwerk de hoekstijlen vernieuwd.
De drie beelden op de torens van het rugpositief zijn vervaardigd door
de Goese beeldhouwer Jacob Bossenblij, naar schetsen van Büsschop?2.
Gelaat, handen en voeten van deze beelden waren in vleeskleur be
schilderd, het kleed was verguld. Het overige in 1704/11 aangebrachte
snijwerk de draaglijst met cartouche onder het orgel, alle blinderin
gen, het lofwerk van de balustraden en de ornamenten naast de mid
dentoren zijn vervaardigd door de beeldhouwer Hendrik Blauw.
Het orgel was in 1711 zeer rijk verguld. Onder de verflaag van 1739
is verguld aangetroffen op de voetlijst en hoofdgestel van beide afde
lingen, op de panelen, de voetstukken van de pilaren en het lijstwerk
van de balustrade. Het orgel moet de indruk hebben gewekt alsof het
uit goud was vervaardigd. Minder belangrijke gedeelten waren crème
kleurig geschilderd: gedeelten van de draaglijst, de hangers van het bal
kon en de torens alsmede de onderkast. Van het bladmotief van de
console onder het hoofdwerk was het binnenste segment gezand blauw,
de daaropvolgende ring verguld en de buitenste rand zwart. De dakjes
van de minaretten waren gezand hemelsblauw. De diagonalen van deze
dakjes, van de hangers en van het netgewelf onder het balkon waren
verguld. De pilaren waren zwart met verguld basement en kapiteel. Het
verguld was aangebracht volgens de polimentverguldmethode. Op het
hout bevond zich eerst een lijmlaag, daarna enige lijmkrijtlagen en ten
slotte het poliment, de hechtlaag voor het goud. Op minder belangrijke
gedeelten was het poliment rechtstreeks op het hout aangebracht. De
tint van het poliment was lichtblauw, lichtgroen en oker.
Het orgel had in de toestand na 1711 niet langer het karakter van on
beschilderd schrijnwerk. Al het houtwerk was verguld of beschilderd.
De orgelhemel wordt in de rekeningen 1704/11 niet genoemd, wat
echter niet hoeft in te houden dat deze bij de verplaatsing achterwege
is gebleven. Waarschijnlijk is de hemel in 1704/11 mede overgeplaatst
71