Uitgaande van die soorten, waarvan zich overblijfselen uit de Zeeuwse bodem in de thans bestaande verzameling van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap bevinden, wil ik de zoogdieren behandelen, die gedu rende het Pleistoceen of IJstijdvak in Zeeland voorkwamen. In deze collectie zijn niet alle soorten vertegenwoordigd. Volledigheidshalve mogen deze soorten echter, voor zover ze mij bekend zijn, niet on vermeld blijven, omdat ze in andere verzamelingen met uit de Zeeuwse stromen afkomstige fossielen, wel aanwezig zijn. Onder de resten van zoogdieren uit het Pleistoceen, die in Zeeland verzameld zijn, kan men duidelijk twee groepen onderscheiden: een Vroeg-Pleistocene groep en een Laat-Pleistocene groep; bovendien zijn er enkele soorten gevonden, die wellicht in het Midden-Pleistoceen thuis horen. Het Pleistoceen wordt gekenmerkt door een opeenvolging van koude en minder koude fasen, de glacialen en interglacialen, welke vanzelf sprekend van grote invloed waren op het landschap, de flora en de fauna. Vele dieren, die uit het warmere Tertiair stamden konden zich niet handhaven. Met uitzondering van enkele, die zich wisten aan te passen en evolueerden, stierven ze uit of trokken weg. Men moet zich voorstellen, dat bij het aanbreken van ieder glaciaal het opdringende landijs de warmteminnende dieren dwong ver naar het zuiden te trekken, waarbij ze plaats maakten voor een koude- minnende fauna. Bij het afsmelten van de gletsjers vond een migratie in omgekeerde richting plaats. Tengevolge daarvan bevatten de hier in het Pleistoceen afgezette lagen niet alleen afwisselend de fossielen van dieren uit een koud en uit een warm milieu, maar treden er b.v. ook verschillen op tussen de fossielen van dieren uit de interglacialen onderling omdat gedurende de glacialen, waarin deze dieren afwezig waren hun evolutie elders doorging. Het is hierdoor onmogelijk een ononderbroken evolutiereeks van de dieren uit het hele tijdvak samen te stellen, wat het vaak lastig maakt om inzicht in hun afstamming te krijgen. VROEG-PLEISTOCENE GROEP Uit de z.g. Put van Domburg ten noorden van Walcheren, uit de diepe geulen van de Oosterscheide en uit de Westerschelde bij Terneuzen zijn vaak beenderen opgevist met een typisch zwarte of blauwzwarte kleur en van een hoog soortelijk gewicht. Als er met een metalen voorwerp op wordt getikt, geeft het de klank van steen. Tot deze "zwarte bottenfauna" behoren zowel land- als zeedieren. Van de landdieren zijn een viertal soorten bekend: een mastodon Anancus arvernensis (Croizet et Jobert), een andere olifant Mammu- 137

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1974 | | pagina 161