blijken hoe extreem sterk de temperatuur ineens op dat fatale moment was gedaald. Sommige onderzoekers bestrijden deze ramptheorie en wijten het be vriezen van de mammoeten zuiver aan toevalligheid. Het eerste mammoetkadaver werd opgegraven in 1901 aan de rivier de Beresovka. dat. nadat het was opgezet en gereconstrueerd, werd opgesteld in het geologisch museum te Leningrad. Reeds lang daar voor waren berichten bekend over mammoeten in de bevroren grond van Siberië. Hoe riik aan fantasie die berichten konden zijn blijkt uit het verhaal waarin werd verklaard, dat het de lijken waren van uit- gezworven olifanten uit Hannibals leger. Voordat men van het be staan van de mammoet afwist, is wel beweerd dat hun beenderen van reuzen waren geweest; de schede! werd voor die van een cycloop aan gezien (wegens het merkwaardige gat middenin) en een losse stoottand hield men voor de hoorn van de legendarische eenhoorn. De bewoners van Siberië geloofden, dat de mammoeten onder de grond leefden en stierven wanneer ze met de buitenlucht in aanraking kwamen. Het was hun verklaring voor de vele kadavers in de bodem. Volgens het bijgeloof van sommige stammen bracht het zien, laat staan bet aan raken van een mammoetkadaver, ongeluk, ziekte en dood. Van hen is dan ook het woord "mamont", dat onheilsdier betekent, afkomstig. In Europa zijn de mammoeten uitgestorven vóór het einde van de Ijstijd, waarschijnlijk reeds vóór het tweede interstadium van het Laat-Glaciaal (Allerod), ongeveer 12.000 jaar geleden. Daarvóór wa ren er al duidelijk tekenen van een degeneratieproces. De dieren waren kleiner van stuk geworden als gevolg van ziekten, die hun beender- gestel hadden aangetast. Door hun slechtere conditie en gebrek aan weerstand waren zij niet opgewassen tegen de optredende klimaats verandering. In Noord-Azië konden ze zich echter nog tot na de Ijstijd handhaven, doch uiteindelijk zijn zij ook daar voorgoed ver dwenen. Welke oorzaak kan het uitsterven van een tot reuzenvorm geëvolueerde diersoort hebben? Zolang de levensomstandigheden voor een dier- groep optimaal zijn, kunnen de tot die groep behorende soorten zich op de lange duur ontwikkelen tot reuzenvormen. Als zij in omvang toenemen komen ze in het voordeel t.o.v. hun voedselconcurrenten en kunnen zij zich beter verweren tegen hun natuurlijke vijanden. Bovendien heeft een groot dier per individu naar verhouding minder voedsel nodig dan een klein dier. Zolang er volop voedsel is, kan dit proces doorgaan. Wanneer echter door een klimaatsverandering de beschikbare hoeveelheid voedsel wordt gereduceerd, zal een omvang rijk dier het zwaarder te verduren krijgen dan een klein dier. Blijven de omstandigheden ongunstig dan zijn de reuzen door voedselgebrek op den duur tot uitsterven gedoemd. 146

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1974 | | pagina 170