heeft hij Batz, die zich in 1733 te Utrecht vestigde, bij het werk be trokken. Vermoedelijk durfde Van Os dit project alleen niet aan. De werkzaamheden zijn uitvoerig beschreven in het contract van 1 October 174176. In verband met de gewijzigde opstelling moesten de orgelmakers het hoofdwerk ombouwen: het klavier aan de achterzijde van de orgelkas kwam te vervallen en het drukmechaniek van de ven tielen moest worden vervangen door een trekmechaniek. De orgel makers mochten naar keuze de ventielkast naar de voorzijde van de lade verplaatsen of een "winkelhuicwerck", omleiding van de abstrac tum aanbrengen. Voor het nieuwe rugpositief moesten zij een wind- Iade bouwen met plaats voor een prestant 4' en nog zeven regis ters. In een aanvullend contract kwam men overeen twee geheel nieuwe klavieren aan te brengen en het hoofdwerk met twee velden te verbreden". Deze werkzaamheden waren, blijkens een door Batz en Van Os getekende kwitantie, 30 april 1742 gereed. Een keuring schijnt niet te hebben plaatsgevonden, maar de rugwerklade en de prestant 4' bewijzen nog dat beide orgelmakers uitstekend werk lever den. Vermoedelijk hebben zij de bezetting van deze lade al in grote lijnen bepaald. Bij het hoofdwerk hebben zij de ventielkast aan de achterzijde van de windlade gehandhaafd en de abstractum omgeleid. De stadarchitect Jan de Muynck, onder wiens architectuur de nieuwe kerk werd gebouwd, leverde het ontwerp voor de uitbreiding van het orgel. De Muynck, die niet alleen een reputatie had als architect maar ook als wiskundige en astronoom, was in de periode 1731-59 stadsarchitect van Middelburg, de enige die ooit deze eretitel voerde78. Hij ontwierp onder meer zijn woning aan het Molenwater met een observatorium voor sterrekundige waarnemingen, het voormalige ijk- kantoor aan het Molenwater en de Koepoort te Middelburg. De Muynck heeft kans gezien het Duyschot-orgel van 1706 met een nieuwe preekstoel en liturgisch centrum tot een fraai geheel te com bineren. Het oksaal is even breed als hoog en heeft een evenwichtige 3:5 verhouding tot het orgel. Door de voluten en het terugwijkend verloop van oksaal en balustrade dringt het orgel niet hinderlijk in de kerkruimte naar voren. Het rugpositief is geheel in de balustrade op genomen. Deze is in zijn vormgeving geheel bij het rugpositief aange past: ten behoeve van de consoles van de torens is de balustrade van een hoog plint voorzien en het bovenprofiel is voortgezet boven de velden van het rugpositief. Hierdoor is er een sterke organische bin ding tussen balustrade en rugpositief. Het hoofdwerk is op twee do- rische zuilen opgesteld. De zijvelden waren, zoals hiervoor vermeld, in het aanvankelijk ontwerp niet voorzien, maar tijdens de bouw toe gevoegd. Dit is het orgel zeker ten goede gekomen want het hoofd werk zou anders te smal zijn geweest ten opzichte van het rugpositief. Het voor deze uitbreiding vereiste beeldhouwwerk is vervaardigd door 52

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1974 | | pagina 52