instructie blijkt dat de St.Maartenskerk reeds aan het begin van de
16e eeuw een groot en een klein orgel bezat. De organist moest op
hoogtijdagen en bijzondere heiligendagen het grote orgel bespelen, in
gewone missen het kleine orgel. De instructie bevat ook enige gegevens
over het grote orgel. Wanneer de organist zich door een ander liet
vervangen mocht slechts een bekwaam organist de afzonderlijke re
gisters gebruiken, anderen was het alleen toegestaan het principaal,
een blokwerk zonder afzonderlijke registers, te bespelen. De organist
mocht het tongwerk "dat register van de rieten" niet meer dan twee
maal tijdens een mis gebruiken, bij voorkeur in combinatie met de
"doeve", de prestant, van het principaal en "mit lange toetsen", in
langzaam tempo. Uit deze gegevens kunnen we opmaken, dat het
grote orgel bestond uit een hoofdwerk met een staand principaal of
blokwerk, en een rugwerk met afzonderlijke registers, waaronder een
tongwerk.
Het eerstvolgende gegeven is een post in de stadsrekening van 1571,
eveneens in afschrift bewaard gebleven90. In dit jaar werd het orgel
vermaakt en tevens geschilderd en verguld. De naam van de orgel
maker wordt niet vermeld, maar ongetwijfeld was dit Jan Roose, die
in deze tijd te Middelburg woonde. Waarschijnlijk heeft Roose zich
door toedoen van Nicolaas de Castro, sinds 1561 bisschop te Mid
delburg, in deze plaats gevestigd. Voor zijn benoeming was De Castro
kanunnik te Utrecht, waar ook Roose werkzaam was en in 1559 een
reparatie aan het orgel van de Jacobikerk verrichtte. Roose bleef te
Middelburg gevestigd tot 157690a.
Over Roose's activiteiten tijdens zijn eerste Middelburgse periode is
weinig bekend. In 1565 repareerde hij het orgel van de Onze Lieve
Vrouwekerk te Veere. Waarschijnlijk bouwde hij in opdracht van de
Castro orgels voor de Abdijkerken. Deze gingen echter verloren bij de
brand van kerk en toren in 1568. In hoeverre de orgels van de St.
Maartens- en St.Pieterskerk door Roose werden gebouwd of gewijzigd
kan ook niet met zekerheid worden gezegd.
Bij de beeldenstorm in 1566 liepen de orgels geen schade op. De ma
gistraat verklaarde tegenover de commissarissen die vanwege de Grote
Raad van Mechelen een onderzoek naar de woelingen instelden dat
alle orgels gespaard bleven960. Na de overgang van de stad in 1574
was het echter spoedig gedaan met het orgelbezit. Een verzoek van
de organisten om in functie te mogen blijven op belofte dat zij voor
en na de sermoenen uitsluitend psalmen zouden spelen vond geen
gehoor. De predikant Geleijn Jansz. Hoorne betoogde in de kerkeraad
dat het orgelspel slechts kon strekken om het volk te doen vergeten
wat het tijdens de preek had geleerd; hij bepleitte de orgels geheel
uit de kerken te verwijderen9'. Dit gebeurde inderdaad in 1576. Het
stadsbestuur liet in dit jaar de StMaartenskerk afbreken ter verrui-
56