zich nu het gevaar, dat men in dat geval de gebreken, die naderhand aan het licht zouden komen aan de organist, zijn zoon Pieter Lootens, zou kunnen verwijten. Hij diende daarom bij de magistraat een verzoek in het orgel opnieuw te laten keuren voordat het in gebruik zou wor den genomen. De magistraat stond dit toe en hierop volgde een derde keuring door P. Sterkelmans en J. Ulrich, respectievelijk organisten van de Grote Kerk te Breda en de Doopsgezinde Kerk te Rotterdam. Hun rapport was nog vernietigender dan dat van Reichner en Spoore- man. Zij keurden de gehele rugwerklade af met het houten pijpwerk van holpijp en quintadeen en de basson 8', eveneens de hoofdwerk laden en de fagot 16'. Er bleef geen andere keuze dan de raadgevingen van deze organisten op te volgen en men verzocht nu Joachim Reichner het orgel te willen verbeteren. Deze vervaardigde voor het rugwerk een geheel nieuwe windlade met zijn mechaniek, een nieuwe prestant 4', grotendeels nieuwe basson 8' en in plaats van de houten pijpen van het groot octaaf van holpijp en quintadeen nieuwe metalen pijpen. Verder leverde Reichner vijf nieuwe blaasbalgen en een nieuw pedaal met zijn toebehoren. Dit werk was begin 1783 gereed en om aan het verlangen van de burgerij tegemoet te komen werden ook enige registers van het pedaal en bovenwerk gestemd, zodat het orgel 19 januari 1783 offi cieel in gebruik kon worden genomen. Reichner verzocht nu naar Den Haag te mogen terugkeren omdat zijn eigen zaken anders te zeer zou den verlopen. Ditmaal deed men niet tevergeefs een beroep op de stadsorgelmaker Johannes van Overbeek. Hij was bereid met zijn zoon en Reichner junior het werk te voltooien. Hoewel ook voor het hoofdwerk nieuwe windladen waren aanbevolen, handhaafde Van Overbeek de oude laden, maar bracht in het groot octaaf een extra reeks ventielen aan om een afdoende windtoevoer te garanderen. Hij verwijderde de fagot 16', "die in stede van toon een knersent geraas aant gehoor bracht", om ruimte te winnen voor de overige tongwerken en bracht op deze vrijgekomen plaats een holpijp 8' aan. Wegens het gebrek aan ruimte werden het groot en klein octaaf van deze holpijp op een verhoogde pijpstok geplaatst met conducten naar de laden. Om dezelfde reden plaatste Van Overbeek de clairon 4 van het pedaal boven in de orgelkas met conducten van ca. 2.50 m naar de pedaalladen! Door deze ingrepen was het mogelijk de tong werken van hoofdwerk en pedaal, die tevoren "met touw en koper- draat als een bos swavelstok aan elkander gekoppelt" waren behoorlijk op te stellen en aan latwerk te bevestigen. De bazuin 16' kreeg nieuwe lepels en tongen, de overige tongwerken voor zover dat noodzakelijk was. De vox humana van het bovenwerk "niets minder dan een mensche stem gelijkende" werd geheel vernieuwd. De overige werk zaamheden bestonden in het verbeteren van het regeerwerk en het 71

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1974 | | pagina 71