geheel uit elkaar genomen is "voortreffelijk verbeterd en van tinnen
gezigtpijpen voorzien". Hij geeft geen nadere toelichting, maar uit
een dispositie-opgave van omstreeks 1815 blijkt, dat de dispositie
geen wijzigingen heeft ondergaan. Deze mededeling verklaart de aan
wezigheid van tinnen pijpen in het front van het hoofdwerk, want
Lootens vermeldt frontpijpen van orgelmetaal met tinfoelie belegd
en een aantal van 14 pijpen voor de velden, terwijl deze thans 17
pijpen bevatten. Waarschijnlijk heeft Schmidt bij deze reparatie ook
de koppeling tussen hoofd- en bovenwerk aangebracht, die De Kanter
noemt in een rapport over het orgel van de St.Jacobskerk te Vlissingen.
Volgens De Kanter werd het geluid hierdoor "zeer verfraaid en ver
sterkt". Met de reparatie door Schmidt was ruim zes maanden ge
moeid; het orgel werd 17 juli 1803 weer in gebruik genomen145.
Tot 1840 werd het orgel onderhouden door Frederik van der Weele.
Daarna begint een periode van onderhoud door J.A. Mennes. Uit aan
tekeningen van Mennes blijkt, dat hij in 1843 en 1850-51 vrij grote
reparaties aan het orgel heeft uitgevoerd. De reparatie van 1843
betrof uitsluitend het rugpositief, zoals blijkt uit een lijst van gebruikte
materialen. De voornaamste posten zijn een aantal bladen eikenhout
van en l/2 duim, wagenschot, mahoniehout, 60 pond orgelmetaal,
38 pond tin en 52 pond lood. Deze materialen wijzen op een vrij in
grijpende verbouwing. In de eerste plaats kan de tinnen prestant 8',
die voor het eerst in de dispositie-opgave van Van 't Kruys voorkomt
op rekening van deze verbouwing worden gesteld; het overige metaal
zou kunnen zijn gebruikt voor de octaaf 4', hoewel daarin ook oude
frontpijpen voorkwamen, voor het vernieuwen van pijpvoeten en voor
een nieuwe basson-hobo 8'. Het eikenhout heeft waarschijnlijk gediend
voor het vervaardigen van zes houten pijpen voor de holpijp en voor
het vernieuwen van pijpstokken en roosters. Onder de papieren van
Mennes berust ook de copie van een verklaring door de organist A.A.
Varel, waaruit blijkt dat de werkzaamheden aan het rugpositief duur
den van mei 1843 tot maart 1844. Dit alles wijst toch wel op een
vrij ingrijpende herziening146.
In 1850 trachtte Mennes een opdracht voor een soortgelijke reparatie
aan het hoofdwerk in de wacht te slepen. Het plan, dat hij bij de kerk
voogdij indiende omvat onder meer het vervaardigen van twee nieuwe
windladen voor het hoofdwerk, vernieuwen van het weibord en ab
stractum, vernieuwen van de windkanalen, wijziging van de mixtuur
en vervangen van de sesquialter door een viola di gamba. Tot een der
gelijke ingrijpende reparatie is het (gelukkig) niet gekomen, al blijken
wel een aantal van de voorgestelde wijzigingen te zijn uitgevoerd.
Mennes' notities over werkzaamheden in 1850 en 1851 maken mei-
ding van het vernieuwen van de C van de octaaf 4' van het pedaal,
het aanbrengen van nieuwe "hozen en koppen" (hoos stevel) bij
74