Het orgel werd gekeurd door J.W. Lustig, organist van de St.Martini-
kerk te Groningen210. Lustig's rapport was weinig vleiend voor Van
Os. Vrijwel ieder onderdeel van het orgel vertoonde gebreken en het
was zo slecht gestemd dat het totaal onbruikbaar was. Op Lustig's
rapport is commentaar geleverd door de Middelburgse organist Wil
lem Lootens211. Waarschijnlijk is Lootens die zeer welwillend stond
tegenover Van Os, door deze te hulp geroepen om zich tegenover de
magistraat nog enigszins te kunnen verontschuldigen. Het is niet mo
gelijk de inhoud van Lustig's rapport en Lootens' aanmerkingen volle
dig weer te geven. Alleen de voornaamste punten kunnen hier worden
vermeld.
Lustig beperkte zich niet tot afwijkingen van het bestek, maar leverde
ook kritiek op het bestek en ontwerp zelf. Het voorschrijven van zuiver
lood voor de pijpen achtte hij zeer "misprijselijk"; dit bracht het ge
vaar van verzakking met zich mee en was al meer dan een eeuw niet
gebruikelijk. Ook het voorschrijven van een pedaal tot c' in plaats
van d' achtte hij een tekortkoming, waar een "geoefend pedalist"
hinder van zou ondervinden. Wat betreft het uiterlijk van het orgel
merkte Lustig op dat het front te breed was in verhouding tot zijn
hoogte, de kleur van de pijpen te blauw terwijl hij de spot dreef met
het vergulden van de monden van de loden pijpen. Dit was naar zijn
gevoel hetzelfde "als een rok van pijlaken te galonneren". Meer recht
van spreken had Lustig ten aanzien van de uitvoering van het bestek.
Wat betreft het regeerwerk constateerde hij een groot aantal onnodige,
en soms ook hinderlijke registertrekkers, zoals een sleutel van het
hoofdventiel, halvering van de tongwerken, nachtegaal en "noli me
tangere". De trekkers stonden te dicht bij elkaar en stonden in uitge
trokken toestand niet in een gelijke lijn. De abstractuur was te dun
en teer van makelij en de koppelingen tussen de klavieren waren
te taai.
Lustig betwijfelde of de balgen de voorgeschreven 40 graden wind
druk leverden. Hij kon dit niet vaststellen aangezien Van Os geen
windmeter ter beschikking wilde stellen, omdat deze "miswaardig"
was, een excuus dat in een dergelijke situatie gemakkelijk achterdocht
kon wekken. Wel leverden de balgen een voldoende hoeveelheid wind,
maar de windladen leden aan een "onverdraaglijke doorspraak". Het
pijpwerk was goed gemaakt en had een wanddikte, die grote duur
zaamheid beloofde. De fluiten hadden voor een betere aanspraak echter
open behoren te zijn. De stemming en intonatie van het orgel liet zeer
te wensen over. Bijna geen enkel register was goed gestemd en Lustig
betwijfelde of Van Os hiertoe wel in staat was. Hij deed de suggestie
hiervoor een "bequaem gezel" uit Saxen uit de school van Silberman
aan te trekken "in plaats gedurig weder van nieuws te beginnen".
Lootens moest deze punten van kritiek wel grotendeels beamen maar
96