een aantal wees hij toch van de hand. Hij gaf er de voorkeur aan het front te laag in verhouding tot zijn breedte te noemen. De breedte was absoluut noodzakelijk voor de windladen van hoofdwerk en pedaal, terwijl de hoogte van de kerk te gering was om de hoogte bij de breedte aan te passen. Lootens moest toegeven dat de loden pijpen gevaar liepen te verzakken maar achtte het vergulden van de monden een normaal procédé. Lustigs kritiek op de vele registertrekkers achtte hij niet terecht, want ook een beroemd orgelmaker als Schnitger paste onnodige trekkers zoals sleutels voor tongwerken en sperventielen toe. Het halveren van de trompet 8' en vox humana achtte Lootens in verband met het geringe aantal tongwerken beslist niet overbodig. De kritiek op de taaie koppelingen tussen middenklavier en onder- en bovenklavier vond hij niet relevant aangezien het middenklavier met zijn toebehoren een toegift van de orgelmaker was. Dit gold ook voor de opmerking dat de kleinste registers van het middenklavier in het bovenste octaaf hadden moeten repeteren. Volgens Lootens week de winddruk van de balgen niet meer dan twee graden van de voorgeschreven 40 graden af. Hij achtte een druk van 36 graden ruim voldoende. De doorspraak viel niet te ontkennen, maar daarin zou Van Os verbetering brengen. De kritiek op de stem ming was niet terecht omdat het Van Os aan de tijd had ontbroken deze te voltooien. Lootens toonde zich geërgerd over Lustigs advies voor de stemming van het orgel een Duits orgelmakersgezel aan te trekken: "Ongelukkige landgenoten, weleer beroemd en voortreffelijke or gelmakers, waarvan alom nog fraaye gedenkstukken voorhanden zijn; thans zooverre in deze vernederd dat ze der Duytschers ge zellen ter voltoying hunner orgels werden voorgehouden. Ik hoop en twijfel niet of de voltooying des werks zal aan de wereld doen zien dat deszelfs maker onder de braafste konstenaars mag gesteld zijn. Onnodig zig te bemoeyen naar Duitschland of elders toevlugt te nemen tot een gescherpt gehoor en gelijks wevende temperatuur." Op zijn verzoek kreeg Van Os nog twee jaar de gelegenheid het orgel in goede staat te brengen. Na afloop van deze termijn vond een defini tieve keuring plaats door Willem Lootens, mr. J. Verschuere Reyn- vaan, organist van de St.Jacobskerk, Antonie Allevoine, organist van de Waalse kerk te Middelburg en Johannes Mittenreiter, orgelmaker te Gouda. Hun rapporten zijn niet bewaard gebleven maar de strek king daarvan blijkt uit een brief van de kerkmeesters aan de magi straat. In deze brief verzocht men om een toelage van 250 of 500 om het hoofdwerk te vergroten of een rugpositief aan te brengen212. Dit voorstel had geen schijn van kans aangezien de financiering van het orgel al problemen genoeg had opgeleverd. Voorlopig moest men genoegen nemen met het te zwakke en windzieke instrument van Van Os. 97

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1974 | | pagina 97