Een treffend staaltje van locaal patriottisme! Toch had men er beter aan gedaan in dit geval wel een vreemdeling bij het werk te betrekken en ook menige inwoner die deze plechtigheid meemaakte zal zich dat wel hebben afgevraagd toen het orgel zijn vals geluid liet horen. Na het overlijden van Van Os in 1773 verrichtte Johannes van Over- beek het onderhoud van het orgel tot 1790, vervolgens Frederik van der Weele tot 1840-16. Van der Weele kreeg in 1821 de opdracht het orgel te verbeteren. Deze herziening stond onder toezicht van Joh. de Kanter Phil.z. te Middelburg. Diens rapporten geven een goed inzicht in de treurige toestand waarin Van Os het orgel had opgeleverd. De blaasbalgen bleken ter besparing van eikenhout aan de binnenzijde met vurenhout te zijn belijmd en op vele plaatsen met bossen vlas dichtgestopt. De slepen en pijpstokken van de windladen bleken door zeefd te zijn met "Spaanse ruiters", groeven om de wind af te leiden en overlopen naar naburige pijpen te verhinderen. Ook waren de laden aan de binnenzijde niet belijmd. Dat Van Os zich van de onvol komenheid van zijn werk zeer wel bewust was geweest, bleek uit ge heime windafsluitingen in de kanalen. Deze bestonden uit een klep met een gewicht, dat met wol was bekleed om een geruisloze be diening te garanderen. De kleppen konden aan de buitenzijde met een vrijwel onzichtbare dunne koperdraad worden bediend. Met deze kleppen kon de orgelmaker tijdens het controleren van de windladen op doorspraak ongemerkt de windtoevoer afsluiten217. De Kanter achtte het middenklavier een nutteloze inrichting. Welis waar gaf dit een versterking van het volume maar wanneer men de mixtuur en cornet gebruikte veroorzaakte deze verdubbeling een on aangenaam gierend geluid. De Kanter adviseerde het middenklavier te laten vervallen en een koppeling tussen hoofd- en bovenwerk aan te brengen. Hieruit blijkt dat de door Lustig genoemde koppel tussen hoofd- en bovenwerk inmiddels was weggenomen. Frederik van der Weele had ruim een half jaar nodig om het orgel in behoorlijke staat te brengen. Hij demonteerde de windladen tot op het geraamte en verwijderde voor zover mogelijk alle Spaanse ruiters. Op advies van De Kanter wijzigde hij de gemshoorn 6', quint 3' en quint 1%' van het bovenwerk in een gemshoorn 4', gedekte quint 3' en fluit 2'218. De reparatie was januari 1822 gereed en volgens De Kanters keurings rapport had het orgel een ware herschepping ondergaan. De balgen en kanalen waren winddicht, de doorspraak in de laden was wegge nomen en het geluid was zeer verfraaid219. Een volgende vernieuwing vond plaats in 1842 door C.P. van Sprang te Vlissingen. Deze verbeterde een gebrek waaraan in 1821 geen aandacht was besteed, de te geringe capaciteit van de kanalen. Ook bracht deze enige wijzigingen aan in de dispositie: op het bovenwerk een prestant 8' in plaats van de octaaf 2', een fluit travers 8' voor 99

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1974 | | pagina 99