DE PLEISTOCENE
ZEELAND
door A.M. Dumon Tak
ZOOGDIEREN VAN
"In de maand Junij van het jaar 1874 kwamen een paar Arnemuidsche
gamalenvisschers met een groot opgevischt dijbeen te Middelburg op
het stadhuis, met het doel den burgemeester verlof te vragen om met
dat vreemde been bij de ingezetenen rond te gaan. Ik was toevallig
op het stadhuis en daar ook ik getroffen was door de grootte van dat
femur, besloot ik het aanstonds maar aan te koopen voor de verza
meling van het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen."
Door deze aankoop had Dr. J.C. de Man, arts te Middelburg, die
hier werd aangehaald, precies honderd jaar geleden het eerste fossiele
been uit de Zeeuwse stromen verworven voor het Middelburgse
museum. Nog hetzelfde jaar en de daaropvolgende jaren werd het
Genootschap eigenaar van nog meer opgeviste beenderen. De Man,
die de betekenis van deze vondsten inzag, beschreef ze in het Ar
chief van het Zeeuwsch Genootschap.
Zo bezat het Genootschap reeds in 1880 de fossiele resten van ver
schillende al of niet uitgestorven dieren: mammoet, steppenwisent
(De Man schreef dit fossiel toe aan steppenwisent of aan oerrund),
eland en edelhert.
Hiermede was de basis gelegd voor de omvangrijke palaeontologische
verzameling zoogdieren uit de Zeeuwse wateren, welke thans nog het
eigendom is van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Weten
schappen.
Ongetwijfeld hebben de vissers vóór 1874 ook wel eens fossiele been
deren opgehaald, doch hiervan zijn er geen terecht gekomen in de
verzameling van het Genootschap en ze zijn, volgens De Man, in
Zeeland niet bewaard gebleven.
De Man was van de vissers te weten gekomen op welke diepte zij de
fossielen hadden opgevist. Deze diepte bedroeg 20 a 30 m. Op grond
daarvan veronderstelde hij, dat op deze diepte zich de "diluviale(n)
zeebodem" bevond "die vroeger land was geweest en eens de woon
plaats van deze dieren"; hij noemde het "Het Mammouthenveld".
Zijn conclusie, dat de door hem beschreven beenderen dan ook alle
van gelijke ouderdom waren, vloeide hieruit voort. Dat hij, wat de
meeste betreft gelijk had was toeval, daar wij thans weten, dat op
de door hem genoemde diepte (en dieper) lagen van verschillende
ouderdom worden aangesneden. Bovendien hield hij er geen rekening
mee, dat ook niet-fossiele beenderen op deze diepte van de zeebodem
terecht kunnen komen.
136