69. Minister [Van] Heemstra, toen deze van Eeredienst was, zeide mij dat de Koning hem tegen den nacht had laten roepen toen hij gereed was om naar bed te gaan. Naar aanleiding van een wetsontwerp waartegen de 2e Kamer gekant scheen te zijn scheen hij van meening te zijn dat de Kamer tegen hem gekant was. Hij zeide van plan te zijn om op het Binnenhof de manschappen in orde te stellen om op de Kamer eenen aanval te doen en wees aan waar hij de artillerie, de cavalerie en zijne grenadiers zou plaatsen en vroeg aan Van Heemstra zijn oordeel. Deze antwoordde dat hij geen advies kon geven, dat hij van dergelijke rege ling geen verstand had en dat als men tot zoo een treurig gevolg kwam hij het gelukkig zou achten dat hij slechts een eenvoudig Minister van Eeredienst was. De Koning, zeer tevreden dat hij in zijne plannen niet tegengesproken was, liet Van Heemstra vertrekken en deze ging naar zijn bed. Eens was hij het met den Minister Rijk oneens en wilde hem zijne epau letten afrukken; doch Rijk sloeg zijne hand aan zijnen degen en zeide: 'Sire, die epauletten (of epaulet) heb ik van Uwer Majesteits Vader ontvangen en die zult gij mij niet afrukken'. Riik was een alleraardigst prater en wist aardig te jokken. Eens vertelde hij ons dat hij met zijn schip onder eenen allergeweldigsten storm bij de Engelsche kust voer. 70. Zijn schip werd met snelheid gedreven naar zeer gevaarlijke rotsen. Elk oogenblik verwachtte men dat het schip te pletter zou worden ge- stooten maar opeens was men in kalm water. Er was een zoo hooge golf gekomen dat het schip geheel over de rotsen was geworpen. Zulk eenen storm, zeide Rijk, had hij nog nooit bijgewoond. De eerste Offi cier die de wacht had had eenen fraaijen haardos, maar na den storm was hij geheel kaal. De storm had al zijn haar afgewaaid ls. Als wij bij dergelijke verhalen zeiden dat hij toch een groot jokkebrok was zei hij: 'Ja, dat kan niet anders. Ik ben zelf een wandelende leugen want ik heet Rijk maar ik ben arm'. Met de zaak van het voorgenomen huwelijk van den Prins van Oranje ben ik te weinig bekend. Men weet dat hij had willen trouwen met eene Gravin van Limburg Stirum u. De Koning verzette er zich tegen. In strijd met de Engelsche begrippen is het hier de meening dat de Nederlander, hoe hoog geplaatst en van welke aanzienlijke geboorte ook, te laag staat om met een lid van het Koninklijk Huis te trouwen. De laagste en onbeduidendste Souverein staat daarin veel hooger 15. Het Ministerie was daarin betrokken. In hoeverre? De één meende dat men den Koning gesteund had om het huwelijk te beletten. Een ander meende dat het Ministerie zulk eene taak niet gehad had 16. Hoe het zij, zij die daartoe meegewerkt hebben zijn misschien de oorzaak van het volgend ongelukkig leven van den Prins die waarschijnlijk een 71. verdienstelijk Koning zou zijn geweest en van zijn uiteinde. Eens heb ik aanleiding gegeven tot de benoeming van eenen Minister. 102

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1975 | | pagina 100