zich vergissende, noemde weder zijnen naam en daar ontving Lotsy in behoorlijke volgorde weder dezelfde bijzonderheden over Dordt wat hij ons met veel schik kwam vertellen 30. Wij kenden elkander niet en waren dus wat schuw. Er konden zeer ligt ultras onder ons zijn en ik had nogal wat uitgespookt 31. Nu kreeg De Man 3,a mij in het oog en riep: 'Daar heb je het al' omdat ik eenen zwaren baard droeg. Ik droeg dien baard reeds op studie omdat ik het afscheeren onnatuurlijk vond 32. Alle anderen volgden de be staande mode. Ik was 8 jaar Advocaat in Middelburg. Niemand er gerde zich aan mijnen baard. Alleen herinner ik mij dat toen ik een meisje kuste zij toen de anderen vroegen hoe het haar bevallen was antwoordde: 'Het viel mede; het was net of je met je gezigt in het hooi 77. viel'. De Burgemeester van Middelburg, Paspoort van Grijpskerke 3S, één der hoofden van de aristocratie, maakte eene geestige en scherpe parodie op de redacteuren van het Zeeuwsch Weekblad34, Sifflé35 Advocaat en Notaris, Batenburg 36 Conrector aan de Latijnsche school en mij en maakte ook toespeling op mijnen baard! (In zijn geestig vers stond hoe de baardige Advocaat als model van 't Leeuwtje staat37). Maar ik moest het dragen van dat sieraad later zeer bezuren. Ik moest in 1849 of 1850 in eene civiele cassatie in eene strandvon derijzaak tegen mijnen medegenoot in de Kamer Mr. Fokker pleiten. De Voorzitter van den Hoogen Raad Mr. Donker Curtius 38 presideer de. Deze was een zeer aanmatigend man. Vroeger was het aan Nota rissen geoorloofd in sommige zaken te pleiten. Mr. Donker Curtius was toen Advocaat te Dordt. Hij pleitte zijnen eersten termijn doch toen de Notaris tegen hem het woord wilde voeren pakte hij zijne stukken bijeen en ging weg. Het was hem te min om eenen Notaris aan te hooren. Ik kon hem niet voldoen. Als ik zei dat ik een betoog niet begrepen had riep hij: 'Ik begrijp jou ook niet'. Bij ieder middel dat ik voordroeg riep hij zonder den Hoogen Raad te raadplegen dat de 78. Hooge Raad genoegzaam was toegelicht, stak zijne tong tegen mij uit en keerde zich om opdat ik hem van de achterzijde zou bewonderen. Ik begreep er niets van. Mijn Procureur Van der Jagt3B hielp mij uitkleeden en zeide niets, doch kwam den volgenden dag bij mij en zeide dat hij den vorigen dag niets gezegd had omdat hij meende dat ik te ontroerd zou zijn. Van der Linden was mijn tegenpleiter. Zijn Procureur was meen ik Mr. Frangois 40. Spoedig daarna liet mij de Raadsheer Wintgens41 zijn leedwezen betuigen en zeide dat hij er geheel van streek door was geraakt en de Raadsheer [van] Steenbergen42 liet mij weten dat hij in raadkamer den Voorzitter kras de waarheid had gezegd. Tevens kwam ik er achter wat de reden was. Bij het verlaten der zaal zei de Voorzitter: 'Heeren, als die man mij op eenen eenzamen weg tegen kwam dan zou ik niet wachten tot hij mij mijne beurs vroeg. Ik zou 105

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1975 | | pagina 103