van Huysen', werd de gegoede burgerij 'grootelijcks beschadicht'.
Inbraak en diefstal kwamen zoveel voor, 'dat er qualijcken eenige
Huysen konnen worden gevonden die daer van souden mogen wesen
bevrijt' 5. Vooral de zigeuners, toentertijd gewoonlijk Egyptenaren
of Heidenen genoemd, maakten zich aan deze misdrijven schuldig en
werden daarom geweerd. Art. 9 bepaalde dienaangaande: 'Insgelijcks
en sullen geene Heydenen, Egyptenaren oft diergelycke Landtloopers
in den Lande van Zeelandt mogen komen oft blyven, op peyne dat sy
daerover voor de eerste reyse openbaerlyck ghegeeselt ende uyt den
Lande van Zeelandt gebannen, ende voor de tweede reyse andermael
ghegeeselt, gebrantteykent ende opte galge uytten voorsz. Lande ge
bannen sullen werden' 6.
De landloperij, vagebonderij en bedelarij namen echter ondanks de
vastgestelde bepalingen niet af. Die toestand deed de Staten weer een
nieuw plakkaat opstellen, dat in september 1614 werd afgekondigd 7.
Het gewestelijk bestuur sprak in dit stuk er over, dat het gehoopt had
na het uitvaardigen van het plakkaat van 1607 geen klachten meer te
horen over 'Vagabonden, Bedelaers, Landt-loopers ende diergelijcke
quaetdoenders'. In deze hoop waren de Staten van Zeeland echter ge
heel bedrogen uitgekomen: 'tot onsen grooten leetwesen ter contrarien
vernemend, dat de Bedelaryen ter hoochsten aen nemen ende vermeer
deren, soo wel binnen de Steden als ten platten Lande' s. Daarom be
paalde dit bestuurscollege, dat 'alle de geene die gesonts Lichaems
gaen bedelen, ghehouden sullen syn binnen twee dagen na de publi
catie van desen te vertrecken uyten Lande van Zeelandt'. Wilden zij
blijven, dan moesten zij bereid zijn 'met arbeyden oft met haer Am
bacht haer kost te winnen' 9. Voorts verboden de Staten in dit plak
kaat aan kinderen die daar geen toestemming voor hadden, om in de
stad of op het platteland te bedelen, op straffe van, wanneer zij ouder
dan acht jaar waren, gedurende een maand in de gevangenis op water
en brood gezet te worden ï0. Waren de kinderen jonger, dan zouden
bij overtreding van het verbod de ouders aansprakelijk gesteld wor
den en voor hun kinderen de straf moeten ondergaan 11De politio
nele autoriteiten kregen opdracht 'neerstelijck de Straten, Herbergen
ende suspecte Plaetsen te visiteren' '2. Verder werd medegedeeld, dat
vagebonden en landlopers bijeenkwamen in afgelegen meestoven of
op andere plaatsen om daar hun 'kwade voornemens' te beramen 13.
Op 2 maart 1624 besloten burgemeesters en raden van Middelburg
een nauwkeurig onderzoek in te stellen naar de toestand en behoeften
der armen, en verder de bedelaars en leeglopers op te doen pakken en
als trekkracht in de stedelijke rosmolen te laten lopen 14. Enige tijd
later, 1 oktober 1650, vaardigde de magistraat van de Zeeuwse hoofd
stad een publikatie uit, waarin zij bepaalde 'dat alle die geene, 't zij
Man ofte Vrouw, die gaan bedelen binnen deze Stad of ten Platten
12