ketel te leen vroeg: 'Gij hebt eenen ketel, vriend, gij hebt eenen mo- riaan, waarin zes pinten melks gemakkelijk kunnen gaan'). 'Ik her inner mij dat wij hadden gedronken chocolaad. Wij kwamen op de Breestraat90 jongelieden [tegen] die hadden gedronken wijn, zelfs veel wijn. Zij zwaaiden over de straat en toen zij bij ons kwamen riepen zij: 'Gij kunt de regte lijn niet houden'. Wij lagchten verregaand zeer'! De vreemde woordenvoeging, waarbij kwam dat de woorden nooit ineen vloeiden maar eigenlijk ieder op zichzelve stonden, gaf eenen niet ge wonen indruk. Ofschoon ik dikwijls gesprekken met Thorbecke hield heb ik hem nooit een woord over godsdienst hooren uiten, zoodat ik zijne denk- 96. beelden daarover niet ken 91. Sprekende over het baden in zee zeide ik dat ik het uiteenbarsten van de golf over den rug zulk een aangenaam gevoel vond. 'Neen', zei Thorbecke, 'ik laat den vijand op mijne borst aankomen'. 'Moedig', dacht ik, 'maar niet zeer practisch'. Toen de Zeeuwsche spoorweg zou worden tot stand gebragt en het Sloe zou worden gedemptmoest de aannemer om den dijk te leggen gebruik maken van schorren in het Sloe zich bevindende en die hem door den Staat waren toegezegd. Intusschen werd hem dat belet door de Heeren van 's-Heer Arendskerke die beweerden eigenaars te zijn - wat waar scheen te zijn - en de aannemer moest op eenen bepaalden tijd klaar zijn want, kwamen de najaarsstormen, dan kon aan de demping in zulk een diep water met veel stroom niet meer gedacht worden. Hij wendde zich bij herhaling tot Thorbecke met bedreiging dat als hij niet zeer spoedig geholpen werd hij den overeenkomst tot de demping zou doen verbreken, wat den Staat op een verbazend groot geldverlies zou zijn te staan gekomen, terwijl alsdan het lot van 97. den geheelen spoorweg, ook met het oog op de onderlinge jaloezie, on zeker werd. Doch Thorbecke liet de zaak loopen en deed niets. Tak 93 en ik kwamen daar achter en als vertegenwoordigers van het district Middelburg gingen wij er Thorbecke over spreken. Thorbecke beloof de ons spoedig de zaak in orde te maken doch bleef stil zitten. Daarop gingen wij hem weder opzoeken maar nu had hij zijne maatregelen genomen om ons te weren. Aan zijnen kamerdienaar Muller94 had hij last gegeven om steeds te zeggen dat hij niet op zijn bureau was. Die Muller of Mulder was een eigenaardig man. Als er een Minister van Binnenlandsche Zaken moest aftreden verzekerde Muller steeds dat dat alleen kwam omdat de Minister naar zijnen raad niet had geluis terd. Hij zat op zijne kamer altoos met eenen Bijbel voor zich open geslagen, doch sommigen zeiden dat hoeveel tijd er ook overheen ging die Bijbel altoos op dezelfde plaats bleef opengeslagen. Hij had altoos eenen schijn van groote deftigheid over zich, zoodat men het hem 98. wel kon aanzien dat hij de bestuurder behoorde te zijn van het lot van de Ministers. 113

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1975 | | pagina 111