lijke wetten drong ik altoos aan op de herziening van de regterlijke
organisatie, maar men was er te week voor. De flinke wet van De
Vries die ik zeer heb ondersteund viel niet omdat er zooveel verschei
denheid van begrip was, maar omdat er op dat oogenblik sprake was
106. van een conservatief Ministerie en Van Lynden van Sandenburg bij
den Koning was geroepen om een Ministerie van zijne kleur voor te
stellen 10e. Nu begreep de oppositie dat als De Vries met zijne belang
rijke wet slaagde, dit zoo eene groote overwinning zou zijn dat het met
het Ministerie Van Lynden gedaan was en stemde dus uit politieke
redenen tegen. Daarom viel het wetsvoorstel. Ik heb openlijk in de 2e
Kamer gezegd wat de oorzaak was van den val en niemand sprak
mij tegen 107. Toen drong ik kragtig bij De Vries aan om zijne wet op
nieuw in de volgende zitting voor te stellen maar aan De Vries, overi
gens zoo kragtig, ontzonk de moed. Hij zeide mij zich zoo zeer te
hebben moeten inspannen dat hij er tegen opzag eenen dergelijken strijd
opnieuw te beginnen, ofschoon ik meende hem te kunnen aantoonen
uit hetgeen ik waargenomen had dat hij nu zou slagen.
De Ministers lieten zich liever in met ondergeschikte wetten: lapjes op
eene oude deken. Dikwijls heb ik dat kragteloos begrip bestreden en
aangetoond dat het noodlottig was de punten van uitgang waar het
raderwerk op rustte te verwaarlozen. En dat als telkens door anderen
eenen nieuwen lap in de wetten werd gezet iedere wet aan gebrek aan
eenheid moest gaan lijden. Men sprak mij nooit tegen maar ging zijnen
107. gang. Toen ik daarover eens klaagde tegen mijnen vriend en medelid
Van der Does de Willebois 108 zeide deze: Ta, gij hebt gelijk maar dan
is er kans dat wij weinig afdoen en men komt niet gaarne platzak voor
zijne kiezers'. Intusschen heeft als ik mij niet vergis de Minister Smidt
dat Iappenstelsel in 1892 zeer verheerlijkt109.
Er zou om de banden meer aan te halen - de le en 2e Kamer kwamen
zeer zelden met elkander in aanraking - een gemeenschappelijk diner
worden gehouden. Ik meen dat dit was tijdens de behandeling der
provinciewet110. Nu had in die wet als het geen ander was, de Minister
Thorbecke des morgens twee beginselen verkondigd (één over water-
staatsregt het ander, als ik het wel heb, over comptabiliteit) die zeer
naar den zin van Van Dam waren. Nu was Van Dam in de Commissie
voor de regeling van het diner en was 's namiddags ook den wijn gaan
proeven. Maar nu kwam er eene avondzitting en Van Dam had veel
wijn geproefd. Men zocht hem uit de vergadering te houden doch hij
wilde komen en beloofde niet te zullen spreken. Maar de verzoeking
was te groot. Zijne lippen begonnen te trillen en hij hield eene warme
rede tot huldiging van Thorbecke die zoo schitterend in de waterstaats-
108. zaken de waterproef en de vuurproef, zoo noemde hij bij tegenstelling
de andere quaestie, had doorstaan. Nu, die zaken waren 's morgens af
gedaan en dus buiten de orde, maar Van Dam met zijne radde tong
117